Rui Or Za Er B Punt 6 (bijlage nr. 139). Verkc Verw Verw Verw Verk< Verw Verw Verw Sch Ontti Ontt pla Ver Uit{ Oi Vei Om D Ad c I I Bt De Voorzitter: Aan de orde is benoeming lid van de Raadsadviescommissie voor Cultuur, Sport en Recreatie. Aanbeveling burgemeester en wethouders: mevrouw W. Visser (GPV/RPF/SGP). Benoemd wordt de aanbevolene met algemene stemmen. Mevrouw Waalkens en de heer Schreuder vormden met de voorzitter de leden van het stembureau. Punt 7, 8 en 9 (bijlage nrs. 124, 128 en 129). Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 10 (bijlage nr. 132). De Voorzitter: Aan de orde is intentiebesluit inzake de vorming van twee brede scholengemeenschappen mavo-havo-vwo-lbo (vbo) in Leeuwarden. Mevrouw De Haan: Mevrouw de voorzitter, alle onrust buiten maakt voor mij des te belangrijker dat wij vanavond als raad helderheid verschaffen. De PvdA-fractie zal dat proberen. Ik hoop de andere partijen ook. Dan is misschien het beeld dat alsmaar geschapen wordt alsof alles alleen van de PvdA-fractie afhangt hiermee weggenomen. Ik vind namelijk dat dat onrecht doet aan alle andere partijen in de raad. De gemeenteraad van Leeuwarden moet vanavond een volgende stap zetten in het proces van onderwijsvernieuwing in het voortgezet onderwijs. De uitgangspunten voor dit vernieuwende beleid zijn door de raad vastgelegd in 1988. Uitgangspunten waarvan zo langzamerhand bij iedereen wel is doorgedrongen dat de PvdA-fractie die van harte ondersteunt. Naar ons idee vormen zij het fundament van de discussie. Niet alleen de PvdA- fractie heeft dat uitgesproken, over de uitgangspunten zijn velen het eens, zowel hier in de raad als ook daarbuiten. Dat is ook duidelijk gebleken uit de vele reacties en adviezen die op het plan in de loop der jaren zijn verschenen. In 1988 hebben wij op basis van die uitgangspunten - en dat was de belangrijkste factor - maar verder ook op basis van landelijke en plaatselijke ontwikkelingen, uitgesproken dat het noodzake lijk is de structuur van het voortgezet onderwijs te veranderen. Wij zijn er van overtuigd geraakt dat het veranderen van de structuur een noodza 2 kelijke voorwaarde is om het vastgestelde beleid gestalte te geven. Er lag dan ook een structuurvoorstel in 1988 waar de raad toen over discus sieerde. De behandeling in de raad van dat structuurvoorstel resulteerde uiteindelijk in een intentiebesluit om bij voorkeur één brede scholenge meenschap vwo-avo-lbo te vormen. Bovendien sprak zij de wens uit dat het voorstel nader uitgewerkt zou worden, waarbij de voor- en nadelen van alternatieven in kaart zouden moeten worden gebracht. Dat onderzoek is uitgevoerd door een onafhankelijk extern bureau. Dit heeft geresulteerd in een onderzoeksrapport waar wij grote waardering voor hebben uitgespro ken. Onze mening is dat dit onderzoek zeer deskundig en zeer zorgvuldig uitgevoerd is. Het rapport heeft op basis van een schat van onderzochte gegevens onze mening bevestigd dat wij op de ingeslagen weg verder moesten gaan. Er zijn vervolgens een aantal informatieve bijeenkomsten geweest over dit rapport, voor werkelijk iedereen die er op wat voor manier dan ook maar bij betrokken is. Er is een uitvoerige inspraakronde geweest. Het college heeft vervolgens een voorlopig standpunt ingenomen. Ik wil hier nog een keer herhalen dat het college grote waardering verdient voor de manier waarop zij geprobeerd heeft de reacties uit het veld te verwerken in haar voorlopig standpunt. Daarmee uitsprekend dat iedereen die durft te beweren dat er niet geluisterd is naar betrokkenen ongelijk heeft. Dat dat geleid heeft tot compromissen en dat dus niet iedereen tevreden is gesteld, is waar. Mijn overtuiging is dat dat über haupt niet mogelijk was. Wij zijn in de commissie, toen het definitieve collegevoorstel aan de orde was, akkoord gegaan met twee brede scholenge meenschappen, wat een compromis was omdat wij daardoor moesten accepteren dat hier twee scholengemeenschappen ongelijkwaardig zouden zijn. Wij zijn ook akkoord gegaan met een driejarige aparte positie voor het Gymnasium. Dat was voor ons ook een compromis, omdat één van de argumenten, namelijk dat je door drie jaar uitstel wellicht een groter draagvlak met name bij het Gymnasium kon creëren voor de plannen, door datzelfde Gymnasium in die commissievergadering onderuit gehaald werd. Door alle discussie en commotie er omheen is een beeld ontstaan waarin de strijd met het Gymna sium alle aandacht trok. Wij zijn daar niet gelukkig mee. De waarde van dit plan, waarin wij zo goed mogelijk de voorwaarden willen scheppen om het proces van onderwijsvernieuwing in het hele voortgezet onderwijs mogelijk te maken, is veel belangrijker dan de positie van het Gymnasium alleen. Ik wil dan ook nog eens duidelijk maken waar het ons werkelijk om gaat. Waar het ons werkelijk om gaat is te streven naar een situatie waarin alle kinderen gelijkwaardige mogelijkheden geboden kunnen worden om aanwezige talenten te ontplooien. Dat betekent aanbieden van gedifferen tieerd onderwijs. Dat betekent met name dat er na de eerste jaren van voortgezet onderwijs een breed scala aan onderwijsvoorzieningen aanwezig moet zijn en in dat brede scala past het Gymnasium. Het keuzemoment voor een studie of beroep, en dat is het tweede waar het ons om gaat, dient te worden verschoven naar een leeftijd van 14 15 jaar, zodat leerlingen in staat zijn een reëlere keuze voor een vervolg opleiding in het voortgezet onderwijs te maken. 9

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1991 | | pagina 5