Als ik begin met de economische ontwikkeling, wil ik graag eerst reageren op de opmerkingen die mevrouw De Haan daar over heeft gemaakt.. Zij heeft gezegd: het lijkt er op dat Leeuwarden weliswaar groeit in werkgelegenheid, maar rela tief achterblijft bij Drachten en Heerenveen en daardoor dus terrein verliest. Zij vraagt of het college daarvoor een verklaring kan geven. Ik begin met op te merken dat zij cijfers heeft gehaald uit de laatste twee jaren 1989-1990. Ik heb eens een vergelij king gemaakt over de laatste vijf jaar. Dan is de werkgelegenheid in Leeuwarden tussen 1985 en 1990 toegenomen met 2824 arbeidsplaatsen, die in Smallingerland met ongeveer de helft, zo'n 1500 en in Heerenveen met onge veer 1000. Als je dan de percentages neemt, komen die aan zienlijk dichter bij elkaar dan in haar statistiek staan vermeld. Namelijk niet voor Leeuwarden 11/2% maar iets in de orde van grootte van 7%, voor Smallingerland 10% en voor Heerenveen 9%. Terwijl het bij haar net andersom was, Heerenveen was harder gegroeid dan Smallingerland. Waarmee ik niet wil zeggen dat haar cijfers niet kloppen en de mijne wel, maar dat het beeld dat je krijgt als je er een jaar uit pikt, nog wel eens wat een eenzijdige indruk kan geven. Naarmate je de periode wat langer maakt, is wellicht een wat meer trendmatige ontwikkeling aanwijsbaar. Niettemin is het zo dat Leeuwarden inderdaad dan ook, in die wat langere termijn, iets achter blijft in de ontwikke ling bij de beide andere gemeenten. En dan blijft de vraag natuurlijk naar de verklaring. Zonder daar nu heel defini tief en diepgaand allerlei beschouwingen aan te wijden, wil ik wel in ieder geval twee factoren noemen die daarbij een rol hebben gespeeld. Ik denk dat het helaas tot nu toe zo is dat onze veel slechtere bereikbaarheid een niet onaan zienlijke factor is. Met name Heerenveen scoort wat dat betreft natuurlijk de laatste tijd in toenemende mate goed en voor Drachten is die ontsluiting ook aanzienlijk beter dan tot nu toe bij ons het geval is. Tweede aspect dat nogal een rol kan spelen, is dat Leeuwarden vaak vestigingsplaats is van allerlei rijksves tigingen, van hoofdkantoren van grotere bedrijven die het zij door concentratie tendensen, danwel door fusies van bedrijven de neiging vertonen om uit Leeuwarden te vertrek ken, danwel in aantal naar beneden te gaan. Dat effect heb ben Drachten en Heerenveen in mindere mate. Het komt zelfs voor, ik denk aan de Nederlandse Bank, dat als er gefuseerd wordt de neiging om in Drachten te gaan zitten aanwezig is. Ik denk ook - maar dan heb ik het meer over de werkloosheid en niet zozeer over de werkgelegenheid - dat de met name hardnekkige langdurige werkloosheid in Leeuwarden mede ver oorzaakt wordt doordat wij hier wat "grote stadstendensen" hebben, meer dan Heerenveen en Drachten. In die zin dat mensen die kansarm tot zeer kansloos zijn zich hier meer vestigen dan in die steden. (De heer Heina: Geldt dat niet 90 voor alle grotere steden? Steden die groter zijn dan Leeuwarden hebben in sommige gevallen zelfs een lager werk loosheidspercentage dan Leeuwarden.) Dat ontken ik helemaal niet, ik zeg alleen dat het gemiddeld een grote stadspro- blematiek is. Dat de meer kanslozen zich in de grote stad terugtrekken. Een aspect van de problematiek van Leeuwarden is dat de dynamiek die bij een echte grote stad hoort - ik zeg daarmee dat Leeuwarden dus niet een echte grote stad is voor zover wij die überhaupt in Nederland hebben, maar ik doe dat dan maar met Amsterdam en Rotterdam - dat die hier door het hele kleine draagvlak dat wij in feite hebben, natuurlijk veel moeilijker op gang te brengen is dan in steden met wat grotere bevolkingsaantallen. Dat zijn een aantal elementen waarvan ik denk dat die mee spelen in dit proces. Het lijkt mij goed dat wij de wat diepgravender analyse, waar ik net van zei dat wij die van avond maar niet moeten hebben, misschien nog eens een keer wat breder in de Commissie Economische en Sociale Zaken aan de orde moeten stellen, omdat wat mevrouw De Haan hier aan de orde heeft gesteld wel een fundamenteel probleem is. De vraag of je er dan als gemeentebestuur veel aan kunt doen is de volgende. Ik denk dat wij ons daar uitermate bescheiden moeten opstellen. Ik denk dat wat wij doen, het inzetten van alle instrumenten die ik nu maar niet opnoem maar die u kent, in de sfeer van promotie en acquisitie en het beschikbaar stellen van alle mogelijke faciliteiten, randvoorwaarden voor de vestiging van het bedrijfsleven, dat wij die inzetten voor zover die ons ter beschikking staan. Een betrekkelijk geringe ambtelijke capaciteit, een betrekkelijk kleine hoeveelheid geld in de werkgelegen- heidsfondsen voor de marktsector en al dat soort factoren meer, zetten wij optimaal in. Maar dat moet elke keer weer opnieuw tot keuzes leiden ten aanzien van waar doe je het en waar leg je het accent. Ik heb de laatste keer toen wij hierover spraken in de afdelingsvergadering ter voorberei ding van deze vergadering, onder andere genoemd het extra element dat sinds wij knooppunt zijn geworden ons is toege vallen, namelijk het contact dat wij met het CEBIN hebben, het Commissariaat voor Buitenlandse Investeringen in Nederland. Wij hebben daar de laatste tijd veel extra aan dacht aan besteed, zowel in ambtelijke als in andere opzichten. Ik ben er van overtuigd dat wij daar vandaag of morgen een keer mee scoren. Dat moet een keer lukken. Dat betekent dat als je nu een momentopname maakt - en het moet nu want wij hebben nu begrotingsvergadering - dat je nu misschien net op het punt zit dat het nog net niet gelukt is en over een half jaar misschien wel. Ik begrijp best dat er bij de volgende algemene beschouwingen nog een keer op terug zal worden gekomen. Maar ik denk dat je inderdaad moet zeggen dat de vraag of bedrijven zich hier in Leeuwarden willen vestigen - en die ervaring heb ik nu in die anderhalf jaar dat ik dit nu doe wel opgedaan - voor 91

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1991 | | pagina 47