De heer Brinks zegt twee dingen, namelijk ik blijf op mijn
standpunt zonder op de argumenten van de wethouder in te
gaan. Dat verbaasde mij in de commissievergadering en dat
verbaast mij nu weer.
Op de tweede plaats zegt hij iets waar wij het ook al eens
eerder over gehad hebben, namelijk dat er met de bezuiniging
op het Fonds Podiumkunst minder geld is voor wat hij minder
gevestigde podiumkunsten noemt. Als het gaat om de verdeling
van het geld van het Fonds Podiumkunst kijken wij gewoon naar
wat er in de desbetreffende nota over die verdeling staat. Er
schijnt toch een soort hardnekkig misverstand te zijn dat dat
fonds bedoeld is voor minder gevestigde podiumkunsten, maar
dat treft hij bij de criteria voor de verdeling van de gelden
niet aan.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.met de aantekening dat de PAL-fractie
geacht wil worden te hebben tegengestemd.
Punt 25 (bijlage nr. 58).
De Voorzitter: Aan de orde is het tweede aanvullend krediet
ten behoeve van de restauratie en verbouwing van de Wester-
kerk.
De heer Bilker: Mevrouw de voorzitter, bij dit agendapunt
hebben wij in wezen te maken met twee zaken, de -estauratie
van de Westerkerk - een jarenlange wens - en de realisering
van een kleinschalige theatervoorziening.
In eerste instantie werd voor het geheel een totaal-krediet
van 4,8 miljoen beschikbaar gesteld en in juni 1991 nog
eens ruim 4 ton. Nu wordt de raad wederom geconfronteerd
met een verzoek om een aanvullend krediet beschikbaar te
stellen, te weten 984.000, In oktober 1991 werd de
Commissie Cultuur, Sport en Recreatie op de hoogte gesteld
van deze overschrijding. De commissie was toen van oordeel,
samen met b. en w.dat de oorzaken van deze overschrijding
tot op de bodem moesten worden uitgezocht. Het onderzoek van
de heren Swint en Vogelaar werd daarop gestart. Het resultaat
van dit onderzoek is meer dan eens besproken in genoemde
commissie
Naar het oordeel van de CDA-fractie is het geheel terug te
48
brengen op drie punten:
a. de verantwoordelijkheden;
b. financiële rapportages;
c. de organisatie.
Maar hoofdpunt is samenvattend de kwestie van de verantwoor
delijkheid. Degenen die in dit geheel verantwoordelijkheid
droegen, hebben - laat dat duidelijk zijn - gefaald. Het is
naar onze opvatting duidelijk, ook als conclusie naar aanlei
ding van het rapport Swint-Vogelaardat degene die intern de
eindverantwoordelijkheid droeg, in onze ogen noemen wij dat
dan de projectleider, nooit tijdig aan de bel heeft getrok
ken. Een ambtelijk ter zake deskundige moet als het mis gaat
betrokkenen waarschuwen en zeer zeker ook de bestuurlijk
verantwoordelijke wethouder. Dat is hier niet gebeurd, alhoe
wel de betrokken ambtenaar toch wel nota's heeft afgetekend.
Nu kan gesteld worden dat uiteindelijk de bestuurders de
eindverantwoordelijkheid dragen. Dat is ook het geval, maar
toch valt er onderscheid te maken tussen bestuurlijke en
ambtelijke verantwoordelijkheid, met name wat betreft de
uitvoeringswerkzaamheden.
Onze vraag in dezen is dan ook: welke stappen heeft het
college ondernomen met betrekking tot de betrokken ambtenaar
c.q. ambtenaren als het gaat om de verantwoordelijkheden en
informatie naar het college toe?
Voor deze overschrijding zijn vele oorzaken te noemen. Ik
noem er enkele in staccato-vorm.
Ten eerste, de grote tijdsdruk vanwege het ontbreken van de
Harmonie, waardoor op een gegeven moment snelheid voor nauw
keurigheid ging.
Ten tweede, tegenvallende kwaliteit van de Westerkerk als
gebouw, er waren veel verborgen gebreken.
Ten derde, wisseling van externe architecten en ook aanne
mers
Ten vierde, ondoorzichtige organisatie waardoor er onduide
lijkheid bestond omtrent wie wat iets moest doen en wanneer.
Dus de informatiekanalen waren niet optimaal.
Ten vijfde, de eisen van Momunentenzorg.
Deze zaken zijn uitvoerig in de commissie besproken en op hun
waarden beoordeeld.
Er is nog een oorzaak te noemen, namelijk de rol van de
Stichting Westerkerk. Die rol is in onze ogen te dominant
geweest. Steeds andere voorstellen werden gedaan om de func
tie van de theatervoorziening professioneler op te zetten.
Tijdens het traject van uitvoering en vanwege de ondoorzich-
telijkheid van de organisatie kon de stichting de eisen
opschroeven. In dat geheel was er ook geen duidelijke ver
slaglegging, zeker niet van het bouwteam, zodat ook de pro
jectgroep essentiële informatie niet op de agenda kreeg. De
49