Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig de voorstellen van b. en w. Punt 42 (bijlage nr. 96). De Voorzitter: Aan de orde is de Verordening Betaald Ouder schapsverlof. De heer Schade: Voorzitter, enige opmerkingen bij de Veror dening Betaald Ouderschapsverlof die in de plaats komt van de experimentele regeling van juli 1989. Wij vinden het een goede zaak dat de werkgever zorgt voor mogelijkheden om ouders een combinatie te kunnen aanbieden van baan en ouderschapstaken en bij een goede toepassing tevens een werkgelegenheidsmaatregel in het leven te roe pen. Volgens ons zit er echter één onbillijkheid in deze verordening. Dan gaat het onze fractie met name om artikel 5, lid 2, waarin staat "Indien belanghebbende gedurende het ouderschapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen, vindt geen opschorting van dit verlof plaats". Onze fractie kan akkoord gaan met het feit dat als tijdens het ouderschap werknemers of werkneemsters ziek worden er geen opschorting plaats kan vinden. Meer moeite hebben wij, wij ervaren dat toch als onbillijk, dat als werknemers/sters reeds ziek zijn voordat het aanstaande ouderschapsverlof ingaat er geen opschorting plaats vindt. Met name daar waar in artikel 3, lid 3 staat dat de belang hebbende reeds 3 maanden van te voren dit verlof moet aanvragen. Onze fractie vindt dan ook dat gezien de tijd die er ligt tussen de datum van het indienen van de aan vraag en de ingangsdatum van het ouderschapsverlof (ten minste drie maanden later) voor werknemers/sters die ziek zijn voordat het ouderschapsverlof ingaat dit verlof wel moet worden opgeschort. Wat dat betreft lezen wij uit de onderliggende stukken dat wij niet als enige daar wat moeite mee hebben. In een brief van 4 juli j.l. plaatst het College van Arbeidszaken enige kanttekeningen bij deze regeling voor het ouderschapsverlof bij de uitleg van artikel 5 over het al of niet opschorten van ziekte tijdens het ouderschapsverlof. Het College van Arbeidszaken heeft besloten de tekst te laten zoals hij is. Er vindt ook in die situatie geen opschorting van verlof plaats. Gemeenten die dat wensen, kunnen lokaal andere afspraken maken. In een andere brief, ook gedateerd 4 juli 1991, van het College van Arbeidszaken, waarin zij melding maken van het 40 feit dat er overeenstemming is bereikt over de ouderschaps verlofregeling met het Landelijk Overleg Gemeentelijke Arbeidsvoorwaarden (het LOGA) staat de toelichting van artikel 5, lid 2 nog duidelijker verwoord: "Bij ziekte vindt geen opschorting plaats van het verlof. Van verschil lende kanten is er op aangedrongen wel opschorting te laten plaatsvinden als belanghebbende bij de aanvang van het verlof al ziek is. Er is voor gekozen om dit niet nader te regelen, er kunnen wel op lokaal niveau nadere spelregels worden afgesproken" Mijnheer de voorzitter, wij verzoeken het college dan ook deze nadere spelregels nu af te spreken. Mede omdat er in artikel 5, lid 2 van de verordening zoals die voor ons ligt, sprake is van "indien de belanghebbende gedurende het ouderschapsverlof enz." denken wij dat er ruimte is om hierbij aan te geven dat indien werknemers/sters reeds ziek zijn voordat het aangevraagde ouderschapsverlof ingaat, alsnog dit ouderschapsverlof op te schorten. De heer Koopmans (weth.Ik wilde eigenlijk aansluiten bij de laatste opmerking die de heer Schadé maakte, want ik denk dat daar de oplossing zit. De tekst van artikel 5, lid 2 luidt: "Indien de belanghebbende gedurende het ouder schapsverlof wegens ziekte niet in staat is zijn betrekking te vervullen, vindt geen opschorting van dit verlof plaats." Nu is het inderdaad zo dat de belanghebbende ten minste 3 maanden van tevoren ouderschapsverlof moet aanvra gen. Maar als men ziek wordt voordat het ouderschapsverlof van kracht is, geldt artikel 5, lid 2 naar mijn interpreta tie niet. Dus ik denk dat het probleem zoals dat geschetst wordt, zelfs met de tekst zoals die hier ligt, er geheel niet is. Ik wil dat nog eens navragen bij het College van Arbeidszaken. Mocht dat er wel zijn, dan vind ik het van dien aard dat ik zeg, dan moet je voor dat soort gevallen een goede regeling treffen. Dan heeft de verordening in artikel 7 de bekende uitwijkbepaling, in die zin dat: "Voor gevallen waarin deze verordening niet of niet naar billijk heid voorziet kunnen Burgemeester en Wethouders een bijzon dere regeling treffen". Maar zoals de tekst nu luidt, voor zitter, denk ik dat de problematiek die de heer Schadé schetst eigenlijk niet een problematiek is. Ik denk dat de verordening er geen rekening mee houdt. De heer Schadé: Toch nog een paar reacties. Ik ben blij met de verwijzing naar artikel 7 en de bedoe ling van de wethouder om inderdaad daar waar reeds sprake 41

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1992 | | pagina 21