heid om zijn vragen te formuleren. Daar wordt vervolgens op
gereageerd door wethouder Janssen. Daarna nog één termijn
waarin ook andere raadsleden zich in het gesprek kunnen
mengen
De heer Bilker: Mijnheer de voorzitter, allereerst onze dank
dat u er aan hebt willen meewerken om op verzoek van alle
raadsfracties dit punt op de agenda te plaatsen.
Ik zou willen zeggen dat wij helaas dit punt moeten behande
len, omdat het er eerst niet naar uitzag dat de effecten van
het ministerieel beleid voor het cultureel klimaat in het
noorden des lands zulke negatieve gevolgen zouden hebben
zoals die nu verwoord staan in de door de Minister van WVC
gepresenteerde Cultuurnota over het cultuurbeleid 1993-1996.
Immers op 2 april jl. nog hadden de Gedeputeerden van Cultuur
van Drenthe, Groningen en Friesland en de wethouder Cultuur
van de steden Groningen en Leeuwarden naar aanleiding van het
advies van de Raad voor de Kunst een onderhoud met de minis
ter. Toen nog heerste het gevoel dat de minister kon instem
men met hun visie en ook dat de minister de zorg deelde over
de verdere verschraling van de culturele infrastructuur in
het Noorden. Groot was echter de teleurstelling toen WVC eind
april het eindadvies uitbracht waaruit bleek dat het Noorden
in plaats van aanpassing ten opzichte van het advies van de
Raad voor de Kunst er nog slechter af kwam. Wij moeten con
stateren dat er te eenzijdig ten koste van de regio verscho
ven en bezuinigd wordt. Wij moeten constateren dat er zelfs
in de regio als totaal onderling geschoven wordt, met name
ten gunste van het Zuiden. Wij moeten ook hier en daar con
stateren dat instellingen in de regio vervangen worden door
concerten en voorstellingen van in de Randstad gevestigde
instellingen, dat geldt dan bijvoorbeeld ten aanzien van de
opera-voorziening
Eigenlijk, voorzitter, is het niet alleen bedroevend wat wij
hier met z'n allen in Groningen, Drenthe en Friesland moeten
vaststellen, hieruit blijkt zelfs minachting voor wat hier op
cultureel gebied ondanks alles toch nog plaats vindt of
opgebouwd wordt. Er zijn geen woorden meer voor. Als wij naar
de professionele symfonische muziek kijken, blijkt dat Gro
ningen en Friesland gezamenlijk 65 formatieplaatsen hebben
ingeleverd sedert 1986 en een vermindering hebben moeten
incasseren aan subsidie van 9 miljoen. Dan is het nog
schrijnender te moeten vaststellen dat dit verhaal betrekking
heeft op drie provincies. Afgezien van het feit dat een
teruggang van 10 formatieplaatsen voor het Noord Nederlands
Orkest lang niet het taakstellende bedrag oplevert, is onze
CDA-fractie van oordeel dat dit allemaal te veel gevraagd is.
De vergelijking met het Zuiden dringt zich op. Twee provin
28
cies, Noord Brabant en Limburg, houden na enkele pittige
acties elk hun eigen orkest. Weliswaar is de bevolkingsdicht
heid er groter, maar zelfs dat criterium meegewogen hebbende
is er sprake van een onevenwichtige afweging. Sedert 1986
heeft het Zuiden op twee orkesten een toename van één forma
tieplaats te zien gegeven, inclusief de huidige voorstellen
en een vermindering aan subsidie van 2,8 miljoen. De subsi
die aan het Brabants Orkest en het Limburgs Symfonie Orkest
bedraagt per 1 januari 1993, dat is dan het voorstel, totaal
13,3 miljoen en die aan het Noord Nederlands Orkest met
drie provincies als speelgebied 7 miljoen. Dit valt abso
luut niet te accepteren, ook niet die onevenwichtigheid ten
opzichte van het Noorden. Bovendien beschikt het Zuiden
daarnaast ook nog over een eigen operavoorziening. Als men
dat ook in de gegevens betrekt, blijkt dat de onevenwichtig
heid nog meer in het nadeel voor het Noorden uitvalt.
Wat zijn nu de werkelijke achtergronden geweest die tot deze
onrechtvaardige voorstellen hebben geleid?
Inhoudelijke kunstbeoordeling of bezoekersaantallen? In de
WVC-cultuurnota is weinig inhoudelijks te lezen, wel staan er
overzichten met bezoekersaantallen genoemd. Voor een sociaal
democratische minister moet toch het streven er op gericht
zijn dat het bezoekersaantal wordt opgekrikt door kunst
toegankelijker te maken voor brede lagen van de bevolking en
niet door het beleid om te draaien, het kunstbeleid aanpassen
op het criterium bezoekerscijfers, met andere woorden daar
waar minder mensen komen, daar bieden wij ook minder. Op deze
wijze wordt kunst toch een elitezaak, omdat ook nog eens de
prijskaartjes duurder worden. Wij zien dat zelfs nu al heel
concreet bij toneel, opera en concerten. Men zou zich ook
eens af moeten vragen hoe het komt dat er wellicht minder
bezoekers zijn. Wij willen wel vermeld hebben dat in Fries
land sedert het verdwijnen van het Frysk Orkest de culturele
infrastructuur, zeker wat betreft ondersteuning en begelei
ding van koormuziek en uitvoeringen in kleiner verband, ver
armd is. Daardoor is de betrokkenheid met het grotere noorde
lijk orkest ook afgenomen. Een en ander komt daarmee ook
verder af te staan van de Fries concertbezoeker en de beoefe
naar van de amateuristische muziek. De kunst professionali
seert en commercialiseert hiermee aanzienlijk. Waartoe dat
uiteindelijk leidt, kunnen wij nu eigenlijk al raden, name
lijk dat het cultuurbeleid zich aan moet passen aan de vraag
en dat zal zich dan artistiek gezien niet meer in creatieve
zin kannen ontwikkelen. Dat is slecht voor de kwaliteit van
de samenleving.
Het voortreffelijke artikel getiteld "Politiek levert te veel
aan de koopman uit" van Cas Smithuysen in NRC Handelsblad van
23 mei jl. laat dat op indringende wijze zien.
29