den, ongeacht of ze nu naar scholengemeenschap A of scholen
gemeenschap B gaan. In de commissie heeft hij een tussenop
lossing voorgesteld. Daarvan heb ik toen toegezegd dat wij
die na zullen gaan. Op dit moment kan ik I.em daar niets meer
over zeggen dan wat ik in de commissie gezegd heb. Maar de
komende maanden zullen wij daar ongetwijfeld op terug komen.
De financiële consequenties, met name waar het gaat om over
schrijdingen of tekorten bij nevenvestigingen die dan tot
overschrijdingen in Leeuwarden zouden kunnen leiden, daarvan
heb ik in de commissie gezegd dat wat mij betreft dèt een
punt is waar wij met de gemeenten waar de nevenvestigingen
gevestigd zullen worden overleg over moeten plegen. Ik ben
het met hem eens dat op het moment dat wij hier in de raad de
overdrachtaktes vaststellen er duidelijkheid moet zijn over
op welke wijze met eventuele tekorten wordt omgegaan, waarbij
ik het ook redelijk vind dat als tekorten echt worden veroor
zaakt door de ontwikkelingen op de nevenvestigingen, ook op
de gemeente van de vestiging een beroep wordt gedaan.
Ten slotte heeft de heer Krol, naast het uitdelen van een
compliment aan b. en w.gevraagd om met dezelfde energie
verder te gaan. Wat mij betreft graag, aan ons zal het niet
liggen. Hoewel ik denk dat het accent nu toch wat verschoven
ga=».t worden en dat het nu vooral de scholen zijn die de
komende manden die scholengemeenschappen gestalte moeten
gaan geven. Overigens kan ik zeggen dat zij daar al enige
tijd ook hard mee bezig zijn.
De heer De Jong zegt, de scholen zullen veel werk te doen
krijgen de komende maanden. Nou, reken maar.
Hij is het op een groot aantal punten eens met het college.
Dat hadden wij in het verleden ook al vaker geconstateerd.
Hij blijft zijn twijfels houden bij de heterogenisering, met
name de mate waarin dat mogelijk is. Dat zullen wij wel
merken, denk ik dan, in de praktijk. De scholen beginnen daar
heel voorzichtig mee en in de loop van de jaren zal het
duidelijk worden waar de grenzen liggen.
Voor huisvesting heeft hij nog eens aandacht gevraagd. Ik heb
net al even in reactie op de heer Den Oudsten gezegd, dat wat
ons betreft dit een uitgangsplaatje is waarvan wij hopen dat
het realiseerbaar is, maar uiteraard zijn wij daar niet
alleen bepalende partij in. Dus dat zullen wij nog af moeten
wachten
De veronderstelling van de heer De Jong is dat een bepaalde
school in handen van de concurrent zal komen, ik snap niet
waar hij dat op baseert, want dat soort gesprekken is hele
maal nog niet aan de orde.
Dan zijn opmerking dat de mavo Nijlan afgesneden wordt van
zijn voedingsgebiedDe mavo Nijlan bestaat straks niet meer
als mavo Nijlan. Er zijn een aantal lokaties basisvorming en
42
lokaties waar tweede fase onderwijs plaats vindt. Dus in die
zin denk ik niet dat je kunt spreken van de oude voedingsge-
bieden, maar dat je uit moet gaan van de nieuwe situatie die
na 1 augustus 1993 ontstaat.
De heer De Jong heeft zich aangesloten bij da heer Krol voor
wat betreft de financiële consequenties van het nevenvesti-
gingsbeleid. Daar ben ik al op ingegaan.
Hij heeft gevraagd op welke wijze de voorlichting aan de
nieuwe leerlingen plaats gaat vinden. Op beide scholengemeen
schappen is dat een punt dat met voorrang aangepakt wordt,
omdat vanaf november ongeveer de voorlichting al weer gaat
beginnen. Wij hebben daar ook afspraken over gemaakt als
bevoegd gezag met de mensen die op dit moment de directiebe—
raden op de scholengemeenschappen voeren. Dit punt heeft
daarom grote aandacht
Dan zijn er twee punten waar de heer De Jong zich niet in kan
vinden. Over de keuze voor één bestuurscommissie heeft hij
een motie ingediend waarbij hij met name laat prefereren de
herkenbaarheid en de ruimte om de eigen schoolculturen op te
bouwen. Punten waar ik het overigens niet mee oneens ben,
maar dat is eerder in de discussie ook al gebleken. Wij
hebben een aantal argumenten daarnaast gezet die er toe
geleid hebben dat het college voorstelt om toch de keuze te
maken voor *én bestuurscommissie, waarbij wij ervan uitgaan
dat de zaken die de heer De Jong in zijn overwegingen noemt
ook binnen die ene bestuurscommissie heel wel een plek kunnen
krijgen. Het zal hem duidelijk zijn dat ik die motie dus niet
zal overnemen en de raad ook niet zal aanbevelen om die motie
te steunen. Overigens denk ik dat er ook nog een onjuistheid
in de motie staat. Er staat: "draagt het college van b. en w.
op voor beide scholengemeenschappen enz."; het is de raad die
één bestuurscommissie of twee bestuurscommissies instelt en
niet het college van b. en w. Dat is een tip aan de heer De
Jong om toch even zijn motie aan te passen.
Dan heeft de heer De Jong vervolgens een aantal dingen over
het Gymnasium gezegd: onbegrijpelijk dat het moet verdwijnen,
doen het landelijk goed, het oudste schooltype mag niet
verdwijnen, welk doel is er mee gediend, etc. Het wordt bijna
een herhaling van de discussie die wij in 1986, 1988 en 1991
gevoerd hebben. Ik hoef slechts twee punten nog even te
noemen. Eén van de redenen waarom wij vinden dat alle scholen
bij deze brede scholengemeenschapsvorming betrokken moeten
zijn is dat alle scholen te maken hebben met het feit dat
nogal wat kinderen een verkeerde schoolkeuze maken. Bij het
Gymnasium is dat niet anders. Er werd net een percentage van
20 genoemd, mijn informatie is dat het eerder om het dubbele
van die 20% gaat, dus om 40%. Dat is een erg hoog aantal
kinderen dat via een omweg terecht komt op een havo, atheneum
of een mavo. Dat is denk ik op zich al een hele belangrijke
43