verdere bezuinigingen voorgesteld worden, dan heeft dat consequenties voor de inhoud van deze nota. Ik denk dat wij daar niet aan ontkomen en dat wij dat ook maar eerlijk tegen elkaar moeten zeggen. Mevrouw Garms heeft ten slotte gezegd dat zij akkoord gaat met de voorstellen en ook met de financiële voorstellen zoals die gedaan zijn, met uitzondering van het voorstel om het DAT-onderzoek af te schaffen. Dat staat ook niet in het voorstel, er wordt gezegd dat het op zich gehandhaafd zou kunnen blijven, maar dat scholen zelf zullen moeten beoorde len of zij daar zoveel waarde aan hechten, dat zij dat, hetzij vanuit het bedrag dat Londo daarvoor beschikbaar stelt, hetzij vanuit het voortgezet onderwijs, willen finan cieren. In de commissie is dat ook aan de orde geweest. De heer Krol verwees daar ook even naar. Daar heb ik toen ge zegd, dat op zich wij ook veel waarde hechten aan het DAT- onderzoek - ook de scholen doen dat overigens - en dat wij ons voor zouden kunnen stellen dat in het overleg tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs bekeken wordt of een andere wijze van financieren van het DAT-onderzoek mogelijk is. Dat betekent dat wij het financieel gezien wel hier uitlichten, maar dat wij zullen overleggen op welke manier toch het ondtrzoek, dat zijn waarde heeft belezen, in stand gehouden kan worden voor de gevallen dat men daar ook echt zelf de noodzaak van onderkent. Ik geloof dat ik in de com missie ook nog gezegd heb dat wij ook zouden kunnen overwegen te kijken of ook anderen dan de scholen in onze eigen gemeen te belangstelling hebben voor het DAT-onderzoek, omdat de be kendheid en de waardering voor dit onderzoek veel breder ligt dat alleen binnen onze eigen gemeente. Ook daar zou je een financieel plaatje aan kunnen koppelen. Mijnheer Krol heeft nog een opmerking gemaakt over het Fonds additionele ondersteuning. Er staat in deze nota niet meer dan dat het ons wenselijk lijkt om daar verder onderzoek naar te doen. Zo hebben wij daar ook met andere schoolbesturen over gesproken. Ik kan mij voorstellen dat hij zegt dat hij eerst de uitkomsten daarvan afwacht alvorens daar een defini tief standpunt over in te nemen. Dat geldt overigens voor het college net zo. Mevrouw Dikken benadrukt nog eens dat het noodzakelijk is om meer duidelijkheid te krijgen over wat nu exact de inhoud is van het basispakket. Dat ben ik met haar eens. Zij koppelt daar ook de noodzaak aan om duidelijk te krijgen wat de diensten van het GCO kosten. Zij brengt de kostprijsbereke ning dus nog eens naar voren. Ik heb in de commissie gezegd dat de gezamenlijke Friese gemeenten ook die opdracht neerge 12 legd hebben bij het GCO om niet alleen duidelijk te maken dat zij al formatieplaatsen hebben wat het aantal begeleidingsge sprekken etc. betreft waar de scholen op kunnen rekenen, maar om ook duidelijk te maken wat de diensten kosten. Dat wordt in de toekomst denk ik des te belangrijker, omdat net zoals dat met de nascholingsgelden gaat gebeuren, ook de ondersteu ningsgelden, gefaseerd weliswaar, maar toch, op den duur bij de schoolbesturen terecht zullen komen. Waarbij de schoolbe sturen ook de vrijheid hebben om elders diensten op termijn in te gaan kopen. Dan moet je weten wat het GCO te bieden heeft, maar ook wat het kost, om een goede afweging te kunnen maken. Dus in die zin is de vraag die de Friese gemeenten gesteld hebben terecht. Personele consequenties, daar heeft de heer Krol nog even over gesproken. Ik heb toegezegd in de commissie, in overleg met het GCO te zoeken naar oplossingen waarbij je je moet realiseren dat er twee groepen werknemérs zijn: de mensen die al in dienst waren bij de oude Schooladviesdienst, die mensen hebben ook een garantie op geen gedwongen ontslagen, net als het ambtelijk personeel. Voor de groep die daarna gekomen is, ligt dat iets ingewikkelder. Aan de andere kant is het zo dat het GCO een grote organisatie is en dat het tot nu toe gelukt is om mensen intern te herplaatsen. Mijnheer De Jong heeft vooral een aantal opmerkingen gemaakt gericht op de toekomst, die ik graag wil onderschrijven. Mijnheer Greving zegt dat wij in de commissie niet in twee ronden konden debatteren, daarom komt hij nu nog op een aantal punten terug. Wij hebben in de commissie twee keer uitvoerig over dit onderwerp gesproken, de eerste keer uit voerig in twee ronden, de tweede keer inderdaad in één ronde. Maar hij was alleen de tweede keer aanwezig, volgens mij. Dat laat onverlet dat hij natuurlijk de mogelijkheid heeft om een aantal zaken nog aan de orde te stellen. Hij vindt dat wij de neiging hebben om wat te veel te sturen. In feite hebben wij die discussie in de commissie ook al gevoerd. Ik ben dat niet met hem eens. Wij hebben het hier steeds over het aanvullend pakket, dus over het extra geld dat wij als gemeente in de onderwijsondersteuning willen stoppen. Net zo goed als wij dat doen met andere budgetten die wij beschikbaar stellen omdat wij aan bepaalde zaken een belangrijk politiek of maatschappelijk belang hechten, is het denk ik niet zo raar dat je enige zeggenschap wilt hebben over de wijze van beste ding van die middelen. In dat licht moet je ook dat Fonds additionele ondersteuning zien. Ik heb in de commissie ook gezegd dat wij zullen nagaan op welke wijze dat fonds gehan teerd zou kunnen worden. Ik zou de heer Greving voor willen stellen om de voorstellen maar af te wachten en op dat moment 13

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 1992 | | pagina 7