onderwijs waarschijnlijk gekozen wordt. Een eventuele nieuwe
keuze van dit bestuur zal wel eens van invloed kunnen zijn op
het meest gewenste plaatje voor het openbaar onderwijs aan
deze kant van de stad.
Wegend deze aspecten, waarbij nog komt het gegeven dat de
meerderheid van de raad niet kiest voor uitstel op het onder
deel Oud Oost, zijn wij na lang wikken en wegen tot de con
clusie gekomen dat het verstandig is het voorstel van het
college te volgen.
Eén punt van aandacht is voor ons niet onbelangrijk. Door de
fusie van de drie scholen in Oud Oost dreigt de oplossing van
de hieruit volgende personeelsproblematiek primair bij deze
combinatie neergelegd te worden. Wij zouden dit een gemiste
kans vinden. Kijkend naar de kwaliteiten van ook deze perso
neelsleden moet zo creatief mogelijk naar oplossingen gezocht
worden, waarbij onnodig verlies wordt voorkomen. Deze kwali
teit zou daar ingezet kunnen worden waar het bevruchtend kan
werken. De CDA-fractie zou gelukkig zijn als in het bijzonder
de verworvenheden van het Adler-concept op de een of andere
manier voor Leeuwarden behouden kunnen worden. Het alleen
afgaan op bordjes aan de muur, als het gaat om het in stand
houden van scholen c.q. onderwijsvisies, is slecht.
Mevrouw Vlietstra (weth.Voorzitter, mevrouw Dikken ver
wijst nog eens naar de achtergrond van het verhaal zoals dat
hier ter tafel ligt. De aanleiding was inderdaad het kabi
netstandpunt over de toerusting en bereikbaarheid, "groot
waar het kan en klein waar het moet". Wij hebben dat ongeveer
een jaar geleden, vorig jaar voor de zomervakantie, vertaald
in het standpunt dat door deze hele raad gedragen werd en
waarbij wij gekozen hebben voor de gemiddelde schoolgrootte,
omdat daarmee zowel "groot waar het kan" als "klein waar het
kan" zo goed mogelijk tot hun recht zouden kunnen komen. Met
name voor de scholen in de dorpen was dat een belangrijke
uitspraak.
Mevrouw Dikken heeft gelijk als zij zegt dat op zich schaal
vergroting een aantal positieve mogelijkheden biedt. Ik ben
dat met haar eens, zij heeft ze genoemd en ik kan haar op
alle punten daarin steunen. Ik ben het overigens ook met haar
eens dat voordat je echt aan die positieve mogelijkheden
toekomt er nog wel een proces te gaan is en dat de aandacht
zich de komende tijd vooral zal richten op het tot stand
brengen van de fusies. De echte meerwaarde daarvan zal met
name toch tot stand moeten komen op het moment dat de nieuwe
scholen eenmaal draaien, maar dat kan per koppel ook nog
verschillen.
Van de criteria heeft mevrouw Dikken gezegd, dat spreiding
objectief is. Dat hebben wij ook in de nota neergelegd en men
17
heeft kunnen zien dat als wij alleen het criterium spreiding
zouden hanteren, wij op zich aan negen scholen genoeg zouden
hebben. Wij mogen er 16 in stand houden, vandaar dat een
aantal andere punten ook in de afweging heeft meegespeeld,
met name de rol die een school speelt in het lokale of lande
lijke onderwijsbeleid.
Mevrouw Dikken zegt dan vervolgens dat voor de PvdA-fractie
de grens ligt bij de traditionele vernieuwingsscholen, omdat
wij daar in het verleden als raad een duidelijke keus voor
hebben gemaakt. Het college heeft diezelfde keus ook gemaakt
en heeft daarnaast ook gekeken naar bijvoorbeeld de rol die
een school speelt in het onderwijsvoorrangsbeleid. Maar laten
wij duidelijk zijn, spreiding heeft in alle gevallen voorop
gestaan en de andere afwegingen hebben daar duidelijk een
ondergeschikte rol in gespeeld.
Ik ben het overigens met mevrouw Dikken eens dat bij het
vervolg van het fusieproces de verworvenheden van alle part
ners meegenomen moeten worden en dat het niet zo kan zijn dat
wij hier vanuit de raad, vanuit het bevoegd gezag, gaan
zeggen welk concept bij de nieuw tot stand te komen scholen
gehanteerd zal moeten worden. Ik denk dat gekeken moet worden
bij alle fusieprocessen welke concepten op dit moment door de
verschillende partners gehanteerd worden en hoe je vandaar
uit komt tot een nieuw schoolwerkplan en in het verlengde
daarvan tot het nieuwe activiteitenplan. Dat is ook door ons
in de richting van de scholen heel nadrukkelijk zo uitgespro
ken.
Hèt knelpunt - ook in de commissie is dat gebleken - dat
overgebleven is, is de problematiek in Oud Oost en dan met
name binnen de positie van de Zamenhofschool ten opzichte van
ófwel de Plataanschoolófwel de Goudenregenschool en de
Tjerk HiddesschoolIn de commissie is daar uitvoerig over
gediscussieerd. Ik heb toen ook uitgelegd waarom naar ons
idee van de alternatieven die er zijn, dit de minst slechte
is, de beste klinkt misschien wat positiever. Wij hebben als
college alle voors en tegens van de verschillende mogelijkhe
den die er waren op een rijtje gezet en uiteindelijk gecon
cludeerd dat de fusie van de drie scholen de minst nadelige
gevolgen zou hebben, waarbij met name zaken als waar komen de
leerlingen van de Zamenhofschool vandaan, waar raak je even
tueel leerlingen aan kwijt, is het überhaupt mogelijk om het
gebouw de Zamenhof in stand te houden, een belangrijke rol
hebben gespeeld. Fusie met de Plataanschool zou ongetwijfeld
leiden tot een behoorlijke weglek, zowel overigens naar het
openbaar onderwijs (en dan met name de Tjerk Hiddesschool)
als naar het bijzonder onderwijs. Bovendien zou het zo zijn
dat de Zamenhofschool waarschijnlijk al heel snel onderge
bracht zou kunnen worden in de Plataanschool, waarbij ook de
vestiging op die plek onmogelijk zou worden. Bovendien heeft
18