dan ontgaat mij ten ene male waarom je dan voor een vergade
ring van 28 juni op 25 juni moet uitschrijven. Ik denk dat je
dat eerder had kunnen en moeten doen. Dat is mijn probleem.
De Voorzitter: Ik wil daar ook nog op terug komen in septem
ber. Ik heb begrepen dat dit element ook uit en te na in de
commissie, waar de heer De Beer helaas niet aanwezig was, aan
de orde is geweest. Ik heb daar wel een vermoeden bij, omdat
als je eind maart een rapport binnen krijgt het college ook
nog een keer zelf zijn mening op moet maken om te kijken hoe
je nu verder gaat en wat je er mee doet en op welke wijze je
te werk gaat. Dat moet je met de nodige zorgvuldigheid doen
en dan schrik ik niet van een termijn van een paar maanden,
want dan zijn er wel andere termijnen in beeld geweest. U
vraagt zelf ook in eerste reactie de nodige tijd van voorbe
reiding. Die heeft het college zelf ook nodig.
Ik wil verder graag verwijzen naar hetgeen in de commissie
besproken is en u de ruimte geven om daar in de eerstvolgende
commissievergadering op terug te komen. Er wordt mij nog een
notitie aangereikt dat er ook aanleiding was en zelfs de
verplichting was om eerst te communiceren met de medezeggen
schapscommissie. Het berust ook op een besluitvorming in deze
zelfde gemeenteraad dat die stap er nog tussen ligt. Allee
heeft zijn tijd nodig en dan kom je in deze termijnen te
recht
Aan de orde is de stemming.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig het
voorstel van b. en w.met inachtneming van de toezegging van
de voorzitter.
Punt 5 tot en met 9 (bijlage nrs. 150, 149, 151, 152 en 160).
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig de
voorstellen van b. en w.
Punt 10 (bijlage nr. 157).
De Voorzitter: Aan de orde is Spreidingsplan Openbaar Basis
onderwijs
Mevrouw Dikken: Voor ons ligt nu de tweede fase ter bespre
king van het spreidingsplan van het basisonderwijs. Precies
een jaar geleden hebben wij op grond van een aantal criteria
de uitgangspunten vastgesteld. Nu dan de tweede fase en
hierin ook de keus welke scholen zelfstandig blijven en welke
scholen moeten fuseren.
Voordat ik doorga met dit raadsvoorstel wil ik eerst nog even
terug naar het hoe en waarom van deze plannen. De toenmalige
Staatssecretaris van Onderwijs Wallage vond dat het geld in
het basisonderwijs niet effectief genoeg werd ingezet. Hij
zag een aantal knelpunten, onder andere een versnippering van
geldstromen. Hij wilde het geld effectiever, zeg maar doelma
tiger, gebruiken. Hun uitgangspunt in de nota Toerusting en
Bereikbaarheid is "groot waar het kan en klein waar het
moet". Op grond van deze uitgangspunten hebben wij als ge
meente gekozen voor de gemiddelde schoolgrootte. Op deze
manier krijg je een evenwichtige spreiding van scholen over
de stad en kun je ook in de dorpen een school open houden.
Dan nog een aantal opmerkingen over deze maatregel.
Op zich is er natuurlijk veel voor te zeggen om geld dat je
toch wilt besteden aan het basisonderwijs beter in te zetten.
Meer en betere dingen doen voor hetzelfde budget. Het is
alleen jammer dat als het iets zou moeten opleveren dat niet
direct te zien en te merken is. Wat wij op dit moment wel
zien is dat scholen veel tijd en energie moeten besteden aan
fusieperikelen. Dat geeft onrust onder ouders, leerkrachten
en kinderen. De positieve effecten raken daardoor wat onder
gesneeuwd. Ik noem er toch een paar.
Doordat scholen groter worden zijn er ook meer faciliteiten,
waardoor de zorg voor de leerling kan verbeteren.
Het levert ook op dat scholen met elkaar in gesprek raken
over hun onderwijskundige uitgangspunten.
Doordat scholen groter worden kan men ook meer gebruik maken
van een ieders kwaliteiten.
Ten laatste, leerkrachten hebben meer mogelijkheden om hun
onderwijskundige kwaliteiten tot ontplooiing te brengen, wat
uiteindelijk resulteert in beter onderwijs voor de leerlin
gen.
In de commissie zijn wij al uitgebreid ingegaan op de in
spraak die vanuit allerlei instanties is gekomen, dat wilde
ik nu niet weer doen. Op twee zaken wil ik nog wel even
ingaan. Dat zijn de criteria en vervolgens de fusies van de
scholen.
Spreiding is het meest objectieve criterium, daar is ook geen
onduidelijkheid over.
Het meedoen aan lokaal onderwijs beleid is een veel moeilij
ker te meten iets. Hierbij vindt namelijk de discussie plaats
10