De heer Ten Hoeve: Zoals anderen al gezegd hebben, hebben wij
in de commissie uitvoerig over dit punt gepraat. De discussie
in de commissie heeft in het licht gestaan van het feit dat
20 mei j.l. de datum was waarop bekend werd dat er meer met
de grond aan de hand was dan bekend zou zijn. Nu zijn er
vragen over gesteld, dat is voor mij nieuw, ik wil daarover
eerst de beantwoording afwachten. Ik sluit mij aan bij wat
mevrouw Inberg zegt, het is heel vreemd gegaan met de grond,
een deel naar de Wierde, een deel naar Sneek, een deel naar
de grafheuvel. Het is van belang, om in de toekomst wanneer
dit soort dingen zich voordoen, dat wij een lokatie voorhan
den hebben. Mijn vraag is om een aantal van dit soort loka-
ties binnen ons stadsgebied te zoeken, waardoor wij ruim
kunnen bezuinigen wanneer dit soort onverwachte dingen zich
voordoen.
Een laatste opmerking die ik wil maken is dat tijdens de
behandeling in de commissie ook heel erg duidelijk was dat de
verantwoordelijkheid voor het afvoeren van de grond lag bij
de bouwers van het stadion. Het heeft mij vreselijk geërgerd,
ik wil dat hier opnieuw kwijt, dat ondanks die verantwoor
delijkheid en het nemen van die verantwoordelijkheid voor
afvoer, er ook nog een brief van de heer Slijfer komt waarin
hij de gemeente aansprakelijk stelt en zelfs de brutaliteit
heeft om ons te dreigen met rentelasten. Ik vind dat on
behoorlijk, ik denk dat dat gezegd moet worden.
Verder wacht ik de beantwoording over de tijd van het bekend
zijn van de vervuiling af.
De heer Oreving: Ik wacht ook even de beantwoording van de
wethouder af.
Maar ik heb in de commissie mijn verbazing uitgesproken over
het feit dat de gegevens die uit bodemonderzoek komen niet
nauwkeuriger en uitvoeriger worden bekeken. Wij zijn bezig om
de milieuproblematiek in heel Leeuwarden in kaart te brengen,
dus als er een rapport binnenkomt over analyses van grond dan
moet daar wat uitgebreider naar gekeken worden dan alleen
naar het feit of er op die lokatie voor die bestemming ge
bouwd kan gaan worden. Dat verwacht ik ook van de afdeling
Milieu. Ik wil eigenlijk ook van de wethouder een toezegging
hebben dat dit in de toekomst wel consistent zal gebeuren.
De heer De Beer: Voorzitter, ik vind het wat merkwaardig dat
wij tijdens de commissievergadering deze gegevens niet op
tafel hebben gekregen. Mijn vraag is waarom wij die cijfers
niet hebben gekregen die nu wel worden aangereikt. Dat neemt
niet weg dat wij als fractie de verantwoordelijkheid op ons
nemen, zoals ook in de raadsbrief duidelijk naar voren wordt
93
gebracht. Ik vind dat wij duidelijk die verantwoording moeten
nemen, ondanks alle problemen en vragen van wie wel en wie
niet en wanneer, ten aanzien van dit punt.
Mevrouw Vlietstra (weth.): Voorzitter, ik wou beginnen bij de
opmerking van de heer De Beer dat het raar is dat deze gege
vens er tijdens de commissievergadering niet waren. Dat ben
ik met hem eens. De reden is dat ze bij het college niet
bekend waren. Als ik op dat moment geweten had wat ik nu
weet, dan had ik het in de commissie wel aan de orde gesteld,
maar ik wist het niet.
Ik denk dat het goed is om toch nog even te schetsen hoe het
gegaan is. Er is in februari 1993 een bouwvergunning aange
vraagd, nog net voor 1 maart omdat er op 1 maart een aantal
strengere voorwaarden in het vooruitzicht waren gesteld bij
het aanvragen van een bouwvergunning. Daarom is eind februari
1993 een bouwvergunning aangevraagd door Jorritsma, de bouwer
van het stadion, namens de BVO. De Stichting Beheer Cambuur-
stadion bestond toen nog niet, die is pas in augustus-septem-
ber 1993 opgericht.
Lezend het rapport Indicatief Bodemonderzoek, dat nodig was
om die bouwvergunning te verkrijgen, moet je inderdaad ach
teraf vaststellen dat de conclusies van dat rapport aanwij
zingen bevatten in de zin van als de grond noodzakelijkerwijs
afgevoerd zou moeten worden, die grond dan gescheiden af
gevoerd zou moeten worden. Dat indicatief bodemonderzoek is
gedeponeerd bij de afdeling Milieu. De afdeling Milieu heeft
vervolgens geconstateerd dat er geen beletsel was om op die
plek een tribune te bouwen en heeft dat ook meegedeeld aan de
afdeling Bouwen. De afdeling Bouwen heeft vervolgens, zoals
dat altijd gaat, een bouwvergunning verstrekt in juni 1993.
Op zich is dat een normale procedure. Als de heer Greving
zegt dat er eigenlijk meer gecommuniceerd zou moeten worden
- ik geloof dat de heer Feenstra dat ook heeft gezegd -
tussen verschillende afdelingen bij de gemeente, dan denk ik
dat je achteraf kunt zeggen dat dat terecht is, maar op dat
moment is volstrekt te goeder trouw door de afdeling Milieu
beoordeeld of er gezien het indicatief bodemonderzoek belet
selen waren om daar een tribune te bouwen. De conclusie was
dat dat niet het geval was en vervolgens is de zaak door de
afdeling Bouwen afgewerkt. Er was met de procedure niets mis.
Wat je er achteraf van kunt leren, ik denk dat wij daar het
accent moeten leggen, is dat het in voorkomende gevallen
verstandig is om de informatie die op dat moment bij die
afdeling bekend is, maar in een ander kader, óók inderdaad op
die andere plek neergelegd worden, zodat je daar in een later
stadium je voordeel mee kunt doen. Misschien dat wethouder
Bilker daar straks ook nog even op in kan gaan.
94