Blad 30
Verslag van de raadsvergadering van 18 januari 1999
Mevrouw Inberg neemt mij van alles kwalijk, zij vindt het
rommelig en onjuist. Laten wij proberen het een beetje za
kelijk te houden. Ik heb begrepen dat zij de informatie
heeft gekregen die ik ook heb. Dat gaat over het MER-
besluit zelf, daar staan een aantal aannames in van wat wel
en niet MER-plichtig is. Daar staan zaken in van woningbouw
vanaf 2000 in bepaalde gebieden, die ook bepaalde kenmerken
hebben. Ik zeg er onmiddellijk bij dat ik het met haar eens
ben dat het een ingewikkelde materie is, dat geldt ook voor
de vogelrichtlijnen en misschien ook nog wel voor een hele
boel juridische kaders die je er onder kunt leggen. Het is
niet zo dat als zij straks nog met informatie komt in de
komende weken over de hele MER-situatie, dat niet meer in
de beschouwingen betrokken kan worden. Ik blijf bij mijn
stelling dat alles waartoe wij wettelijk verplicht zijn,
dat doen wijIk vraag mevrouw Inberg om in ruil voor die
stelling ook een beetje vertrouwen te hebben in het onder
zoek dat wij zelf uitvoeren. Op het moment dat dat resul
taat er ligt, kan zij altijd nog zeggen dat zij eigenlijk
wil dat dit of dat nog wordt onderzocht en daar een poli
tieke meerderheid voor vinden.
Ik heb de indruk dat er geen vragen meer in de richting van
de heer Brinks zijn.
Mevrouw Inberg: Ik heb gevraagd naar het standpunt van wet
houder Brinks als milieuwethouder ten aanzien van de Milieu
Effect Rapportage.
De heer Brinks (weth.): Mevrouw Inberg zegt: een wethouder
milieu zou voor een MER-studie moeten zijn.
Je hebt aan de ene kant een locatie-MER, dan ga je afwegen
welke locatie het beste is voor een bepaald doel. Daar is
hier geen sprake van, omdat er slechts één locatie is met
één doel. Daarnaast heb je een inrichtingen-MER, maar dan
moet je wel heel nauwkeurig weten watvoor inrichting je ei
genlijk wilt optrekken, voordat je daar een MER op kunt
loslaten
Ik sluit mij aan bij de rest van het college voor wat be
treft de MER-studie, in die zin dat de heer Den Oudsten net
ook gezegd heeft dat als je in de loop van de tijd dingen
tegenkomt waarvan je vindt dat dat eigenlijk ook meegenomen
moet worden, dan is dat natuurlijk altijd een zaak om daar
politiek meerderheid voor te krijgen.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over de motie in
gediend door mevrouw Inberg namens de D66-fractie.
Blad 31
Verslag van de raadsvergadering van 18 januari 1999
De motie van mevrouw Inberg, mede-ondertekend door de heer
P. de Jong namens de D66-fractie, wordt verworpen met 4 te
gen 32 stemmen. Voor stemden de leden van de fracties van
D66 en SP.
De Voorzitter: Aan de orde is de stemming over punt 7, met
inachtneming van de wijziging in besluit 2.
Zonder hoofdelijke stemming wordt besloten overeenkomstig
het voorstel van b. en w., met inachtneming van de wijzi
ging onder punt 2, met de aantekening dat de leden van de
fracties van D66, SP en PAL/GL geacht willen worden te heb
ben tegengestemd.
De Voorzitter schorst om 21.10 uur de vergadering.
De Voorzitter heropent om 21.30 uur de vergadering.
Punt 6
De Voorzitter: Aan de orde is verkoop aandelen NV Waterlei
ding Friesland (WLF)
De heer Krol: De CDA-fractie heeft in de Commissie Bestuur
en Middelen een voorbehoud gemaakt met betrekking tot de
verkoop van Waterleiding Friesland aan NUON, omdat we eerst
meer informatie wilden omtrent drie onderdelen, te weten:
de tarieven, de afdichting van doorverkoop van de aandelen
en de werkgelegenheid. Ik zal achtereenvolgens de onderwer
pen langs lopen.
Op grond van de verstrekte extra informatie, waarvoor ik
het college uiteraard dank zeg, komen wij met Waterleiding
Friesland tot de conclusie, dat er verhoudingsgewijs een
hogere stijging zit in het grootverbruikerstarief ten op
zichte van het kleinverbruikerstarief. Er vanuit gaande dat
die ontwikkeling niet zal wijzigen, er in ieder geval niet
een situatie zal optreden als bij de elektriciteitstarie
ven, waar de kleinverbruikers lijken op te draaien voor de
tariefsverhoging van de grootverbruikers, dat voor de
eerstkomende vijf jaar gewerkt wordt met een tariefsverho
ging per jaar van 1% lager dan de inflatie, kunnen en zul
len wij akkoord gaan met dit onderdeel. Overigens, de
raadsbrief spreekt van min 1% lager dan de inflatie en Wa
terleiding Friesland nuanceert dat weer wat, want die zegt
circa min 1%. Kan het college ons vertellen wat nou precies
de werkelijkheid is?