Blad 76 Verslag van de raadsvergadering van 13 juni 2000 gezegd dat ik keuzes wil maken en zeggen daar willen we wel of daar willen we geen contact mee onderhouden. Ik heb al leen gezegd, zet de criteria eens voor ons helder op pa pier, dan kunnen we elkaar er ook op aansprekenU en ik willen niet dat deze gemeente gelegenheidspol itiek be drijft. Als u zegt dat het gaat om het landelijk beleid, dan kan ik mij goed herinneren dat wij hier allerlei beleid hebben vastgesteld over intertijd Zuid-Afrikaover bedrij ven die dingen deden voor Defensie, daar mocht geen handel mee worden gevoerd e.d., terwijl de landelijke overheid zei: dat vinden wij geen enkel probleem. Dit college heeft altijd een eigen standpunt ingenomen als het gaat om dit soort zaken. Ik vind dat geen probleem, maar maak helder waar dit op gebaseerd wordt, want ik vind dat we dan ook consequent moeten zijn en niet op basis van de waan van de dag van een bepaald land zeggen: daar willen we op dit mo ment geen contacten mee hebben.) U geeft zulke niet verge lijkbare zaken aan dat hooguit de leer van u vraag is, wij moeten het beter uitleggen als college, als we dat vinden. Daar zijn we kennelijk niet in geslaagd. Ik ga geen algehe le criteria voor de hele wereld stellen. Daar komen we met z'n allen nooit uit en we hebben wel andere dingen te doen. Per keer moet duidelijk zijn waarom het college zus vindt en waarom zo. Mevrouw De Haan (weth.): Ik ben een paar punten vergeten, maar die komen in tweede instantie. Ik heb één antwoord verkeerd gegeven. Dat is de motie over het eigen budget van de raad. We heb ben als college net niet voor niks zitten te vergaderen. Het college heeft gezegd dat deze motie zo de positie van de raad meebepaalt - de raad is het helemaal eens over dit voorstel - dat we in dit geval vinden dat we deze motie moeten overnemen. Dat heb ik net niet gezegd. De heer Den Oudsten (weth.)Er zijn enkele opmerkingen ge maakt over economie, die verder gingen dan alleen het feit dat wij in een boeiende economie zitten en dat dat de in vesteringen in de stad aanjaagt. De heer Krol maakt zich zorgen over het innovatief karak ter. Hij noemde het woord ondernemersmentaliteit, dat laat ik maar even gaan, omdat je dat ook anders kunt uitleggen dan waarschijnlijk bedoeld is, maar het innovatief karakter van ons bedrijfsleven. Het is inderdaad zo dat als je kijkt naar het hele noorden, als het gaat om innovatie, het noor den daarin achterblijft. Blijkbaar is men daar minder ge neigd er in te investeren dan overig in Nederland. Dat geldt, denken wij, ook voor Leeuwarden. Wij weten dat niet helemaal zeker, maar we gaan er vanuit dat dat beeld hier niet afwijkt. Dat is op zichzelf, zeker als het gaat om een Blad 77 Verslag van de raadsvergadering van 13 juni 2000 gezonde lange termijn positie van het bedrijfsleven, een punt van zorg. Ik zou dat op dit moment niet zo willen for muleren, omdat er ook veel bedrijven zijn waar wel heel veel aan innovatie wordt gedaan. Maar het is wel een punt dat ons zou moeten bezighouden. In die zin deel ik de ana lyse van de heer Krol wel. Dan is alleen de vraag wat is de rol van de overheid om dat type dingen te stimuleren en zeker ook van de lokale over heid. Er zijn landelijk allerlei regelingen voor die stimu lerend werken, de investeringspremieregeling, maar ook sti muleringsregelingen die in relatie worden gezet met pro ductontwikkeling. Ik denk dat het goed is dat wij het voor stel van de heer Krol volgen om daar een notitie over te maken. Dan stel ik voor om dat een korte notitie te laten zijn en die als onderdeel van Economie in de Commissie Be stuur en Middelen aan de orde te stellen en daar verder met elkaar er over te spreken. Dan is in het verstandig om te gelijkertijd ook nog een gesprek te hebben over de slag kracht van ons Leeuwarder bedrijfsleven. Want hier speelt ook iets anders een rol. Waar zijn wij steeds mee bezig, althans wat proberen wij? Dat is heel eenvoudig, wij probe ren een situatie van volledige werkgelegenheid te bereiken. Dat is een belangrijke drijfveer. Maar een tweede wat wij proberen te doen, is zodanig te stimuleren dat ons be drijfsleven als het ware in de structuur niet minder sterk is dan het bedrijfsleven elders in Nederland. Dat wil zeg gen, wij profiteren nu van de hoogconjunctuur. Het mag niet zo zijn, zoals in het verleden, dat op het moment dat de hoogconjunctuur straks in elkaar klapt of dat er iets mee gebeurt, dat je dat als eerste merkt in Leeuwarden. Het versterken van de structuur van het Leeuwarder bedrijfsle ven zijn wij op een aantal fronten mee bezig. Ik ga daar nu verder niet op in. Ik denk dat het verstandig is om in die sfeer met elkaar dat gesprek te voeren en daar past dat verhaal over innovatie in. De heer Boorsma zegt, wij moeten ook mikken op werkgelegen heid voor mensen die al lang werkeloos zijn en in het alge meen ook wat minder goed zijn opgeleid. Nu is er iets merk waardigs aan de hand. Er zijn op dit moment vacatures, die niet te vervullen zijn, precies in de categorie waar hij het over heeft. Het is wel waar wat hij zegt dat veel werk gelegenheid die we hebben niet past op de werkgelegenheid die wij nodig hebben voor onze langdurig werklozen, om met name mensen die slecht zijn opgeleid aan het werk te hel pen. Maar er zijn nog voldoende vacatures, ik weet het van een aantal bedrijven, voor ongeschoold werk, die niet te vervullen zijn. Het klinkt merkwaardig, maar die opmerking zit dus ook aan de cliëntenkant, om te proberen vraag en aanbod op dat punt bij elkaar te brengen.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 2000 | | pagina 39