Blad 34 Verslag van de raadsvergadering van 18 december 2000 speler. Op het moment dat die aanbesteding meevalt, kun je op basis van een aantal standaardtarieven, waar alle partijen die er op inschrijven aan moeten voldoen, beslui ten om delen aan het pakket toe te voegen of niet. Het geeft ons een grotere vrijheid om dat op die manier te doen Hetzelfde speelt in verband met het uit elkaar halen van die twee concessies. Je kunt het in één laten zitten, dan weet je zeker, dat je niet die aansluitingsproblemen hebt tussen twee bedrijven. Het geeft ook de mogelijkheid om vervoerders te laten inschrijven op één pakket, die mis schien niet het hele grote pakket aankunnen, maar wel het andere. Dat zou weer gunstig kunnen werken op de prijsvor ming en op de kwaliteit die voor de prijs, die betaald wordt, geleverd kan worden. De heer Drewel heeft ook gezegd of het niet verstandig is om een boeteclausule op te nemen. Wij hebben dat niet gedaan. Dat zeg ik bij voorbaat. Het kan, we zouden het daar nog over kunnen hebben, dit is in de commissievergade ring niet aan de orde geweest. Dat komt omdat wij eigen lijk, ondanks het feit dat op verschillende onderdelen van het openbaar vervoer verschillende vervoerders rijden, nooit dat soort aansluitingsproblemen hebben gehad. Het zou op zichzelf kunnen, maar wij verwachten dat op de schaal van Leeuwarden dit type problemen, als ze zich voordoen, gemakkelijk kunnen worden opgelost. Ik ben het met de heer Roekiman eens dat een onderdeel van het proberen meer mensen de bus in te krijgen, is dat je het imago van het openbaar vervoer moet verbeteren. Hoe kun je dat imago vooral verbeteren? Dat is door kwaliteit te bieden. Dat betekent dus dat je op tijd moet rijden, dat mensen er op kunnen rekenen dat je komt. Dat betekent dat we door moeten gaan met het beleid zoals we dat hebben ingezet door die bussen, dat openbaar vervoer, een positie te geven in de doorstroming van het verkeer, die als het ware bovengeschikt is aan die van het autoverkeer. Daar moeten we absoluut mee doorgaan. Ik ben blij dat ook de VVD-fractie het daar mee eens is. Dit brengt met op een punt dat mevrouw Inberg ook in relatie hiermee aanbrengt. Dat is het punt dat er in de komende periode wel eens gepraat moet worden over het verkeersbeleid in Leeuwarden. Dat kan invloed hebben op de positie van het openbaar vervoer. Waarom moet er gepraat worden? Omdat wij lijden, als het gaat om automobiliteit, aan een oververhittingsverschijnsel van de groeiende economie van Leeuwarden. Dat noopt tot een bezinning die uiteindelijk in het Gemeentelijk Verkeer- Vervoerplan aan de orde moet komen op een aantal uitgangspunten, die wij in het verleden gesteld hebben. Wij werken met een aantal Blad 35 Verslag van de raadsvergadering van 18 december 2000 planuitwerkingen, dat gebaseerd is op cijfermateriaal, waarvan we nu weten dat het niet meer deugt. Bijvoorbeeld plannen uit 1994, het VerkeerCirculatiePlan Binnenstad, weigeren om het openbaar vervoer een plek daarin te geven, daar kijken we nu wat anders tegen aan. U merkt het aan de discussies rondom bijvoorbeeld de parkeergarages, ik merk dat in de raad daar elke keer weer een discussie over wordt gevoerd, de bijbehorende parkeerbalans en dus bijbehorende visie op hoeveel automobiliteit staan wij van en naar de binnenstad toe. Hetzelfde speelt ook met het woon- en werkverkeer. Dat is een discussie die we nu niet moeten voeren. Ik maak me sterk dat als we hem voeren, dat het in ieder geval geen invloed heeft in negatieve zin op het bovengeschikte karakter, dat het openbaar vervoer nu inneemt. Wij zullen niet busbanen gaan opheffen. Sterker nog wij zullen eerder bij de bereikbaarheid van het binnen stedelijk gebied kiezen voor een zodanige wegvakverdeling dat het openbaar vervoer in ieder geval daar niet in de file staat. Dat is een mening die we nog niet in plannen en b&w-besluit hebben neergelegd. Het is wel een richting, waar we vrij zeker van kunnen zijn dat het die kant uit gaat De andere kant is dat we straks fundamenteel moeten praten over in hoeverre wij nu nog achter de uitgangspunten staan, die we toen hadden over automobiliteit, dan wel in hoeverre wij daar wijzigingen in willen aanbrengen. Dat is een vrij fundamenteel politiek debat, dat gevoerd moet worden. Ik heb mevrouw Inberg goed verstaan, dat zij het in ieder geval plezierig vindt - ik heb de indruk dat anderen dan ook doen - dat wij nog steeds zeggenschap hebben over ons eigen openbaar vervoer. In hoeverre zich dat in de toekomst zal blijven ontwikkelen is de vraag. Voorlopig hebben we dat kunnen handhaven. Mevrouw Inberg en de heer Kalsbeek hebben gevraagd hoe het gaat met het materieel. Dat blijkt wat lastig te leveren. 1. Dat is het probleem van degene die inschrijft en die de concessie krijgt. Wij kopen en verkopen geen materieel. Wij stellen alleen maar eisen. 2. Het materieel wordt wel gemaakt, alleen niet in Neder land. Er zijn andere bedrijven die dat hebben overgenomen. Dat betekent dat het materieel leverbaar is. Het bedrijf dat inschrijft moet aangeven in hoeverre zij aan die eis kan voldoen. Dan moeten wij dat straks vergelijken. Mocht daar een probleem zitten, dan moet dat er bij alle in schrijvers in feite uitkomen. Als het zo ernstig is dat het probleem niet opgelost kan worden, dan zullen wij ons opnieuw moeten beraden of we hier aan kunnen voldoen. Zeker als gaat om milieuaspecten van het materieel, is er weinig reden om die eis bij voorbaat te verzachten.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Notulen) | 2000 | | pagina 18