Blad 30
Verslag van de raadsvergadering van 29 oktober 2001
een derdenwerking kan hebben naar mensen met een publiekrechtelijke
positie op grond van de Gemeentewet, heel interessant. Natuurlijk
gaat publiekrecht boven privaatrecht, maar als twee partijen willens
en wetens vanuit een bepaalde positie onderhandelen en die positie
met de daaraan verbonden bevoegdheden, het onderwerp van een
overeenkomst willen maken, dan scheiden de wegen van de verschillen
de deskundologen zich. Dat hebben we de afgelopen week kunnen
merken
Ik vind dat Leeuwarden niet de ambitie moet hebben om op dit
specifieke punt vooruit te willen lopen bij de vorming van nieuwe
jurisprudentie
Op het moment dat vorige week dit specifieke beding niet werkte
zoals het bedoeld was, dat duidelijk was dat partijen het overtraden
en dat er toch een openbaar debat zou komen, was ik voorstander van
het schrappen van dit beding, temeer daar ook mevrouw Van Maaren
aangaf wel van het beding af te willen. De bepaling was bedoeld als
slotstuk van een private en besloten onderhandelingspositie. Het
naar buiten brengen van de bereikte overeenkomst bleek echter het
begin van een geheel nieuwe fase met een eigen dynamiek waarin die
regeling zijn nut geheel had verloren.
Ik vind dan ook nog steeds dat het hele artikel geschrapt kan
worden, wellicht met uitzondering van de clausule dat partijen over
en weer de intentie hebben elkaar niet te beschadigen. De regeling
dient het doel niet en - dat is belangrijk voor mij - aan de hand
van deze regeling werd en wordt ons ondemocratisch gedrag verweten.
Vandaag is de OZB-kwestie via de media opnieuw op de agenda gezet.
Voor ons is dat vanavond inhoudelijk geen onderwerp van gesprek. De
wethouder heeft ons het rapport van Monsma toegezegd in de
commissievergadering van 5 september jl. en ik wil dat rapport graag
uiterlijk hebben op het moment dat wij de tariefvoorstellen voor
2002 behandelen. Dat is het moment om aan de hand van de voorstellen
voor het komend jaar de stand van zaken over het jaar 2001 op te
maken
Ik ben wel benieuwd naar de inhoudelijke reactie van het college ten
aanzien van gang van zaken zoals mevrouw Van Maaren die heeft
geschetst
Afgeleid van dit standpunt speelt de OZB bij mij wel een rol. Het
zal veel mensen bekend zijn dat wij als VVD-fractie kritisch hebben
geopereerd naar het college toe.
De zaak heeft 6 maand geëtterd en heeft uiteindelijk geresulteerd in
beslissingen in deze raad. In die 6 maand hebben wethouder De Haan
en ik herhaaldelijk de degens gekruist, waarbij we over en weer tot
op het randje - en soms erover - zijn gegaan.
Wat nu gebeurt, is dat een gedeelte van de oplossing van die zaak -
een kritische zelfanalyse op juridische risico's en bedrijfsvoering
processen - als het probleem van Leeuwarden wordt gepresenteerd. Het
probleem van de gemeente Leeuwarden waar niets deugt en niets tot
stand komt. Dat beeld, voorzitter klopt niet.
Blad 31
Verslag van de raadsvergadering van 29 oktober 2001
In de zes maand dat de zaak geduurd heeft, heb ik nooit iets gemerkt
van de bemoeienis van de burgemeester met deze zaak. Een lid van
haar team was bezig te verzuipen en een burgemeester probeert dan te
bemiddelen. Dat is hier niet gebeurd en dan komt toch het begrip
bindende factor om de hoek kijken. Je moet dan wel gezag en positie
hebben en een goed beeld van je taak, dienend en sturend. In plaats
daarvan zien we nu een beweging, waarbij het staartje van de OZB
problematiek wordt gebruikt om de burgemeester een excuus te geven
voor haar niet functioneren. Dat zou niet terecht zijn.
Natuurlijk gaan er dingen mis, maar er gaan ook veel zaken goed. Er
dreigde op een gegeven moment een risico dat het totale imago van de
gemeente zou worden geschaad, omdat de burgemeester zich wilde
rechtvaardigen voor haar functioneren. Zij heeft zich herhaaldelijk
extern zo uitgelaten. Een laatste bewijs was vanavond om zes uur op
een ANP-bericht te lezen, toen een ex-medewerkster van haar heeft
verklaard dat zij in opdracht van de burgemeester een zwartboek over
andere mensen moest bijhouden. Die hang naar rechtvaardiging voor
het niet functioneren zat blijkbaar heel diep. In plaats daarvan
stelt mevrouw Van Maaren dat de wethouders onervaren zijn en dat
Leeuwarden in een bijzondere positie verkeert.
Ik pak dan een passage uit haar eigen boekje, waarin zij de
Volkskrant van 19 april 1990 citeert, waarbij de PvdA in Haarlem
voor het eerst in 52 jaar buiten het college is gevallen. Haar
collega PvdA-fractielid Ab van Schoten constateert dat het dagelijks
bestuur van Haarlem nu bestaat uit één wethouder met bestuurlijke
ervaring, drie met alleen raadservaring en twee die nog nooit
gemeentepolitiek hebben bedreven. Dat legt een reusachtige druk op
de burgemeester en het ambtelijk apparaat.
Ik vind dat als je vindt dat die situatie zich nu voordoet in
Leeuwarden, dan is ook heel duidelijk dat in die tijd met die snelle
wisselingen, de burgemeester er had moeten staan. Ze stond er niet.
Ik heb het over Haarlem en in dat verband wil ik ook de bijdrage van
oud minister Bram Peper niet ongenoemd laten, ook een oud-
Haarlemmer. Afgelopen zondag gaf hij zijn visie op onze gemeente en
op iedereen die daar bij betrokken is. Het ontbrak er nog maar aan
dat hij de stelling poneerde dat volgens hem het gemiddelde i.q. in
onze gemeente lager ligt dan in de rest van het land, maar verder
kreeg iedereen een beurt. Hij gaf ook zijn mening over Mevrouw Van
Maaren "een sprankelende vrouw, wethouder geweest in Haarlem, als je
daar overleeft, dan eeh, dan kun je wat nietwaar?" Hij had haar met
heel veel plezier in Leeuwarden benoemd tijdens zijn ministerschap
van Binnenlandse Zaken.
Wat hij niet zei was dat mevrouw Van Maaren in Haarlem niet overeind
is gebleven. In haar boek schrijft zij daarover het nodige. De
collegeonderhandelingen liepen uit de hand en ze werd buitenboord
gemanoeuvreerd, zodanig dat andere onderhandelaars niet eens meer
met haar wilden praten.
Op het moment dat mevrouw Van Maaren haar vorige banen noemt, lijkt
het mij goed om ook dit aspect nog even te noemen.
Tijdens de benoemingsprocedure werd gesteld dat mevrouw Van Maaren
één op de voordracht voor Breda had gestaan. De toenmalige minister