Aanhangsel nr. 9
Antwoorden op schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 47 van het Reglement
van orde voor vergaderingen van de Raad der gemeente Leeuwarden, namens de
P.A.L.-fractie ingediend door mevrouw J. van der Werf en de heer P. van der Wal,
inzake vermeende betaalde nevenwerkzaamheden door het hoofd van de afdeling
RO-management
In september jl. hebben wij Uw college schriftelijke vragen gesteld over ver
meende betaalde nevenwerkzaamheden door het hoofd van de afdeling RO-management.
Op 18 oktober jl. heeft U deze vragen schriftelijk beantwoord.
Op dit moment achten wij de door U gegeven beantwoording onbevredigend en wel om
de volgende redenen:
a. de beantwoording gaat niet in op de sedert februari 1983 bekend geworden
feiten, met name op het onderdeel van de verrichte betalingen;
b. sinds de datum van beantwoording zijn perspublikaties verschenen, waaruit
blijkt dat na de in de beantwoording genoemde datum van februari 1983 alsnog
door de betreffende ambtenaar werkzaamheden zijn verricht, maar nu onder een
andere naam.
Wij hebben het gevoel dat er sprake is van een onderschatting van de ernst van
genoemde zaak door het college. Betreffende ambtenaar verkeert in een publieks
gerichte functie en bepaalt als zodanig een belangrijk deel van het gezicht van
de gemeentelijke overheid.
Wanneer deze ambtenaar in de pers verklaart dat hij - de volgens artikel F8 van
het AAR verboden - nevenwerkzaamheden heeft verricht en daarbij gebruik heeft
gemaakt van specifieke in zijn functie verworven kennis, tegen financiële ver
goeding met name "als er resultaat geboekt werd", en dit ook onder valse naam,
dan is er ons inziens sprake van een hoogst aanvechtbaar vergrijp waardoor de
gemeentelijke overheid in diskrediet wordt gebracht.
Vandaar de volgende concrete vragen:
1In Uw antwoord op vraag I van
onze schriftelijke vragen van
18 oktober jl. stelt U dat
met ons van mening bent dat,
in verband met de goede uitoe
fening van de functie, het
verrichten van (door ons in
genoemde vragen omschreven)
nevenwerkzaamheden ontoelaat
baar moet worden geacht voor
het hoofd van de afdeling RO-
management, omdat de voor een
goede uitoefening van de func
tie noodzakelijk geachte ob
jectiviteit in het gedrang kon
komen. Sedert 1 februari 1983
is hiervoor dan ook de toe
stemming geweigerd.
1a. Ons college heeft de juistheid van
genoemde informatie nagegaan.
b. Onze bevindingen dienaangaande
hebben ons geen aanleiding gegeven
tot het nemen van nadere maatrege
len.
c. Bij de directie van de D.S.O.
bestond geen twijfel over de
nakoming van de met betrokken amb
tenaar gemaakte afspraken.