- 2 - Uit perspublikaties (L.C. 31 10—f83) blijkt dat betrok ken ambtenaar, weliswaar onder een andere naam, ook na 01-02-'83 in een tweetal ge vallen (beide in mei van dit jaar) werkzaamheden voor der den heeft verricht. a. Bent U bereid om op gedegen wijze (dus niet alleen door middel van een persoonlijk onderhoud met de betrokke ne) na te gaan of deze in formatie juist is? b. Bent U ook met ons van me ning dat, indien deze in formatie juist blijkt te zijn, er in het onderhavige geval disciplinaire maatre gelen dienen te worden ge nomen, omdat ten eerste het aanzien van de openbare dienst ontoelaatbaar is ge schaad en ten tweede de noodzakelijke objectiviteit voor het uitoefenen van on derhavige functie in het gedrang is gekomen? c. Uit eigen informatie is ons gebleken dat al vóór beant woording van onze vragen d.d. 18—10—'83 er bij de directie van D.S.O. twijfel bestond over de naleving van het verbod door betrok kene. Hoe verklaart U dat dergelijke essentiële infor matie kennelijk niet ter ore komt van B. W. c.q. de verantwoordelijke wethouder? 2. Voorts antwoordt U op vraag II van onze vragen (d.d. 18—10 83dat U kennis hebt genomen van de mededeling van betrokkene dat hij geen sub stantiële vergoedingen voor zijn "vriendendiensten" heeft ontvangen. In onze vragen we zen wij U op de verklaring (in de pers) dat hij wel degelijk 2. Wij herhalen dat de betrokken amb tenaar in het gesprek in februari 1983 heeft meegedeeld dat hij voor- zijn werkzaamheden geen substan tiële vergoedingen heeft ontvan gen. Wij hebben geen reden aan de juistheid van deze mededeling te twijfelen. financiële vergoedingen ("be hendige bedragen") aannam van externe opdrachtgevers, met name als er resultaat geboekt werd. Met andere woorden: de ambtenaar in kwestie "helpt" niet alleen zo nu en dan een goede kennis, maar heeft er persoonlijk (financieel) be lang bij om de gemeentelijke planvorming ten gunste van diezelfde goede kennis te be ïnvloeden. Welke conclusies verbindt het college derhalve aan het feit dat nu alsnog is gebleken dat het niet om vriendendiensten ging, maar om (fors?) betaalde nevenwerkzaamheden? - 3 - 3. De mate waarin als gevolg van het verrichten van nevenwerk zaamheden de voor de onderha vige functie noodzakelijke ob jectiviteit in het gedrang is gekomen, is niet alleen afhan kelijk van de handelingen van de betrokken ambtenaar, maar zeker ook van de mate waarin het college van B. W. ont vankelijk blijkt te zijn voor beleidsbeïnvloeding In dit kader herhalen wij de vraag: Om welke redenen heeft het college besloten het bouwplan van de Fa. Rurenga aan het Noordvliet aan de commissie RO ter advisering voor te leggen, terwijl men wist dat het plan sterk afweek van de gemeente norm dat 25$ van het vloerop pervlak voor woondoelen be stemd moet zijn en dat dit plan tot stand is gekomen in onderhandelingen tussen de af deling stedebouw van de D.S.O. en de heer Yntema als verte genwoordiger van de Fa. Ru renga? 3. Voor het antwoord op deze vraag zij verwezen naar onze beant woording op vraag 4 d.d. 18-10-'83.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Schriftelijke vragen) | 1983 | | pagina 12