i
Aanhangsel nr. 7
Antwoorden op schriftelijke vragen als bedoeld in artikel 47 van het Reglement
van orde voor de vergaderingen van de Raad der gemeente Leeuwarden, ingediend
door mevrouw H.J. de Haan-Laagland, namens de fractie van de PvdA inzake de con
centratie van rijksdiensten.
Vraag
1. Heeft Uw college kennisgenomen
van het bericht in de Leeuwarder
Courant d.d. 29 juli 1988, waarin
melding wordt gemaakt van het
voornemen van de Rijksgebouwen
dienst om een aantal overheids
instellingen, die nu nog in
Leeuwarden of Assen gehuisvest
zijn, in de toekomst in Groningen
te concentreren?
2. Blijkens bedoelde persberichten
zou de woordvoerder van de Rijks
gebouwendienst, de heer
G. Liefering, hebben opgemerkt,
dat het in vraag 1 bedoelde voor
nemen te maken zou hebben met de
status, die de stad Groningen in
de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening
zou hebben. Bent U met ons van
mening, dat de voor de Rijks
gebouwendienst verantwoordelijke
minister, de heer E. Nijpels, de
betrokken rijksdienst tot de orde
behoort te roepen, nu een
voorschot dreigt te worden geno
men op een beleidsstuk, dat nog
in de inspraakfase verkeert? Is
het college bereid daaromtrent op
zo kort mogelijke termijn contact
met de Minister van VROM op te
nemen?
Antwoord
Wij hebben hiervan kennisgenomen en naar
aanleiding hiervan een schrijven gericht
aan de Minister van VROM (voor U ter
inzage gelegd). De antwoorden op de door
ons ter zake gestelde vragen zullen U zo
spoedig mogelijk na ontvangst worden
meegedeeld
Aanleiding van de persberichten was een
brief van de Minister van VROM aan de
Tweede Kamer (kamerstuk 20490, nr. 4,
1987-1988) in het kader van de Vierde
Nota voor de Ruimtelijke Ordening,
waarin melding wordt gemaakt van het
voornemen om met een vijftal voor
beeldprojecten ervaring op te doen met
diverse samenwerkingsvormen. De minister
vermeldde tevens dat de keuze van de
projecten mede is bepaald door het
geschetste beleid in de Vierde Nota ten
aanzien van het stedelijke knooppunt.
Niet alleen de Rijksgebouwendienst, maar
ook de minister zelf loopt naar onze
mening vooruit op de definitieve
vaststelling van de Vierde Nota. Wij
hebben de minister gevraagd om een reac
tie ter zake in de bij de beantwoording
van vraag 1 vermelde brief.
Het hierbovengenoemde kamerstuk is voor
U ter inzage gelegd.