3 Met deze vraagstukken is onlosmakelijk verbonden de inzet van het beschik bare budget voor woonconsumentenorganisaties. 2. Beleidsoptie woonconsumentensubsidies negentiger iaren. Voor 1992 is voor wat betreft de inzet van gelden nauwelijks wijziging aan te brengen gelet op het beroep op de subsidie-verordening en de principes van behoorlijk bestuur richting de structureel gesubsidieerde instellingen. Maar voor 1993 en latere jaren zijn wel degelijk wijzigingen mogelijk, hetgeen mogelijk ook tot uitdrukking kan komen in wijzigingen in de subsidie-verordening en het verdeelbesluit sociale vernieuwing. Bij de verdeling van met name de incidentele subsidies in 1992 zou eventueel al vast rekening gehouden kunnen worden met het in komende jaren te voeren beleid. Het is daarom wenselijk om in eerste instantie al vast een globale visie op het te voeren beleid voor de komende jaren aan te geven alvorens het verdeelbesluit van 1992 aan de orde te stellen. Overigens stel ik vast, dat het formuleren van een meerjarenbeleid voor de toedeling van woonconsumentensubsidies zich eigenlijk niet goed verdraagt met de wijze van toedeling van middelen in het kader van het jaarlijkse verdeelbesluit sociale vernieuwing. Immers jaarlijks vindt er een integrale afweging plaats aan welke werksoorten gelden worden toebedeeld. Een meerjarige zekerheid kan vanuit deze gedachtengang niet vooraf worden gegeven. Echter de gemeentelijke subsidie-verordening geldelijke steun woonconsumenten-organisaties gaat uit van toekenning van structurele subsidies tot een maximum van 75% van het gemeentelijk subsidie-budget. Het is duidelijk dat dit op gespannen voet met elkaar staat. Verder speelt bij de gesignaleerde ontwikkelingen de vraag van de meest effectieve inzet van het (beperkte) subsidie-budget voor woonconsumenten. Zonder meer kan worden gesteld dat tot nu toe de toedeling van middelen goed heeft gefunctioneerd. Ook de toedeling van kleine dotaties richting initiatief-groepen heeft goed gewerkt. Maar thans rijst de vraag of nog langer op deze in wezen versnipperde inzet van gelden moet worden gekoerst. a. Mogelijke oprichting van één stedelijke woonconsumentenorganisatie. Uitgangspunt moet mijns inziens blijven, dat de gedifferentieerde belangen behartiging van de woonconsument gewaarborgd blijft en dat in dat veld ook de diverse stromingen hun inbreng moeten kunnen blijven geven. Ik zou in dit licht eens de mogelijke totstandkoming van een centrale stedelijke woonconsumentenorganisatie aan de orde willen stellen. Hierover is ook al eens voorzichtig gediscussieerd in het WoonconsumentenoverlegDaarbij staat centraal de vrees dat niet aan alle belangen recht wordt gedaan. Wellicht kan een constructie worden gevonden, waarin hiervoor garanties kunnen worden ingebouwd. Ik stel me voor, dat de bestaande organisaties zich verenigigen in een soort koepel of platform, met behoud van eigen identiteit. Ook zou voor de toedeling van middelen een vaste verdeelsleutel (geoormerkte budgetten) naar de geledingen kunnen gelden. Een en ander onder het voorbehoud van subsidiëring in het kader van het jaarlijkse verdeelbesluit sociale vernieuwing. 4 b. Mogelijke financiering van de professionele ondersteuning ten laste van het subsidie-budget woonconsumenten. Het wegvallen van de ondersteuning door een beroepskracht bij het HSB speelt in deze discussie een belangrijke rol. Het voortbestaan van het HSB komt zoals gezegd hierdoor in het geding. Vanuit de volkshuisvesting bepleit ik handhaving van professionele ondersteuning. Het wegvallen hiervan betekent een rechtstreekse aderlating ten opzichte van het lande lijke, maar ook het lokale streven om de positie van de woonconsument te versterken. De vraag dringt zich op of hiervoor nu geheel of gedeeltelijk de woonconsumentenpot moet worden aangesproken. In mijn ogen kan dat dan niet zonder een herallocatie van middelen en mag het subsidiëren van deze personeelskosten niet uitsluitend en alleen ten goede komen aan het HSB. Overigens sluit de subsidie-verordening op dit moment het subsidiëren van personeelskosten uit en dient er in dat geval door de gemeenteraad een wijzigingsbesluit te worden genomen. c. Verdere ontwikkeling denkmodel stedelijke woonconsumentenorganisatie. Eén en ander vraagt om een nadere uitwerking en in het denken loslaten van beperkingen die thans door de subsidie-verordening zijn gesteld. Dit om te toetsen of de idee haalbaar is met de opnieuw aangegeven marges. Nadrukke lijk vermeld ik hier, dat het gaat om een globaal denkmodel en dat wat mij betreft dit model best mag worden omgevormd in een lijn, die wellicht meer aansluit bij de denkbeelden van de woonconsumentenorganisaties zelf. Kort samengevat gelden in het denkmodel de volgende uitgangspunten. 1* een stedelijke woonconsumentenorganisatie (platform of koepel) gevormd uit de diverse geledingen; 2* woonconsumentenbudget ongeveer f 67.000,=; 3* personeels- huisvestingskosten toedelen aan de stedelijke organisatie; 4* vaste verdeelsleutel budget aktiviteiten voor de geledingen van het stedelijk platform (geoormerkte budgetten) 5* zo mogelijk bundeling op termijn (c.q. huisvesting) met andere stede lijke informatie- en adviesfuncties; ad 1. Een stedelijke organisatie. Het gaat mij te ver om nu al in detail de organisatie-vorm van de stedelij ke organisatie uit te werken, maar ik verwacht, dat het verenigingsmodel het meest zal aansluiten bij de wens om de identiteit van de geledingen te waarborgen ad. 2. Budgetverdeling. Dit heeft rechtstreeks te maken met het grote beslag dat personeels- en huisvestingskosten op het totaal uitmaken. Daarom snijd ik eerst de problematiek van deze kostensoorten aan. ad 3. Personeels- en huisvestingskosten. 3a. Huisvestingskosten. Het HSB heeft voor 1992 een bedrag van afgerond f 12.000,-- in de begroting opgenomen en het PEL noteert een bedrag van rond de f 7.000,--. In de wetenschap, dat beide organisaties niet full-time hun ruimten in gebruik

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen van de gemeente Leeuwarden, 1865-2007 (Schriftelijke vragen) | 1992 | | pagina 37