Aanhangsel nr. 7
Antwoord van burgemeester en wethouders op schriftelijke vragen als bedoeld
in artikel 37, eerste lid van het Reglement van Orde voor de vergaderingen
van de raad der gemeente Leeuwarden, ingediend door de heer M. Hoogeveen en
mevrouw S. Inberg, raadsleden voor D66, omtrent de vergunningssituatie rond
het bedrijf Atoglas.
Inleiding en voorgeschiedenis:
Alvorens op de vragen zelf in te gaan, wordt volledigheidshalve in
hoofdlijnen herhaald hetgeen bij eerdere schriftelijke vragen van
raadsleden voor D66 met betrekking tot Atoglas aan de orde is geweest.
Op grond van de Wet milieubeheer valt het bedrijf Atoglas onder het bevoegd
gezag van de provincie Fryslan. Bij vergunningverlening is de gemeente
betrokken als adviseur. Vanuit die rol hebben wij de provincie tot nu toe
altijd gewezen op de noodzaak van een goede Wet milieubeheervergunning voor
het bedrijf. Hierbij dient het ALARA-principe het uitgangspunt te zijn. Dat
houdt in dat de nadelige gevolgen voor het milieu zoveel mogelijk worden
voorkomen (as low as reasonably achievable)Dit betekent dat de
milieuvergunning een zo groot mogelijke bescherming van het milieu biedt,
tenzij dit redelijkerwijs niet geëist kan worden. Bij het bepalen van de
grootst mogelijke milieubescherming is het noodzakelijk dat bij
vergunningverlening gekeken wordt naar de bedrijfseconomische aspecten van
milieumaatregelen. Bij de afweging of maatregelen redelijkerwijs geëist
kunnen worden mag overigens niet uitsluitend naar het individuele bedrijf
gekeken worden, maar zullen vergelijkbare bedrijven in ogenschouw genomen
moeten worden.
De verantwoordelijkheid voor het toepassen van het ALARA-principe ligt in
dit geval bij de provincie. Als adviseur zien wij erop toe dat dit
stringent wordt toegepast.
Op 18 december 1997 heeft de provincie Fryslan voor het bedrijf een
revisievergunning verleend. Deze vergunning was gebaseerd op een
milieuzorgsysteem. Tegen die vergunning hebben wij als gemeente beroep
ingesteld omdat naar onze mening onvoldoende duidelijk was of en in
hoeverre het ALARA-principe was toegepast. De voorschriften voor geluid,
emissies naar de lucht en externe veiligheid waren naar onze mening
onvoldoende onderbouwd. Op 17 augustus 1998 is ons beroep tegen de
vergunning door de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de
Raad van State gegrond verklaard. De Voorzitter heeft de vergunning
vernietigd. Dit betekent dat de oude vergunning uit 1991 van kracht blijft
totdat de nieuwe vergunning is verleend. Doordat op ons initiatief de
vergunning is vernietigd, is wel de discussie op gang gekomen over de
ongewenstheid van de normen die waren opgesteld. Er is vanaf dat moment een
start gemaakt om te komen tot een doeltreffende nieuwe vergunning.
1