w
Äh0,
23. Voorstel tot het beschikbaarstel
len van een krediet voor het op
stellen van een beleidsnota
GEMEENTE BOORNSTERHEM
dorpsvernieuwing voor de gemeente
Boornsterhem.
Aan de gemeenteraad.
Grouw, 8 juni 1984.
Met ingang van 1 januari 1985 zal in werking treden de Wet op
de Stads- en Dorpsvernieuwing. Hiermee wordt vormgegeven aan de
decentralisatie van de stads-/dorpsvernieuwing.
De decentralisatie van deze overheidstaak komt tot uitdrukking
in de gewijzigde toedeling van middelen die door het rijk geformeerd
worden. Anders dan tot heden het geval is, werden deze middelen
gerelateerd aan plaatselijke behoefte. Hiertoe is een verdeelsleutel
samengesteld, waarna onder andere het aantal woningen, die in
voorgaande jaren gebleken behoefte voor woningverbetering en stads
en dorpsvernieuwing, het aanwezig zijn van beschermde stads- en
dorpsgezichten en het aantal op de monumentenlijst opgenomen beschermd
monumenten. Tegelijk met de invoering van deze wet zullen zo'n
dertig subsidieregelingen komen te vervallen.zoals bijvoorbeeld
subsidieregeling particuliere woningverbetering, sanering milieu-
hinderlijke bedrijven in de woonomgeving, voorbereiding dorpsver
nieuwingsplannen, bijzondere openbare werken.
De wijziging in de verdeling bestaat uit het storten van de middelen
in een provinciaal dan wel gemeentelijk stads-/dorpsvernieuwingsfonds
Het provinciale fonds is het fonds waaruit de stads-/dorpsvernieuwings
activiteiten van gemeenten zonder eigen fonds worden bekostigd.
De norm voor het verkrijgen van een eigen gemeentelijk fonds is
gesteld op één promille van het totale beschikbare budget van
het rijk. Het budget is thans groot circa 1 miljard gulden. Het
laat zich aanzien dat de gemeente Boornsterhem, zij het nipt,
de beschikking zal krijgen over een eigen fonds van rond de 1
miljoen gulden voor dorpsvernieuwingsactiviteiten in de meest
ruime zin.
Hoewel de gemeente in beginsel zelf bepalen kan op welke wijze
de beschikbare middelen worden besteed, zijn aan de besteding
voorwaarden verbonden.
Ten eerste moet de besteding middels een subsidieverordening worden
geregeld. Ten tweede moet jaarlijks gerapporteerd worden aan Gedepu
teerde Staten. Ten derde moet bij die rapportage een opgave worden
gevoegd van de te verwachten behoefte aan middelen voor de dorpsver
nieuwing in de komende vijf jaren.
Uit deze voorwaarden vloeit voort dat aan de besteding van de
middelen een zekere planmatigheid ten grondslag moet liggen. Naar
ons oordeel is het daarom gewenst om een meer planmatig inzicht te
verkrijgen op het gebied van de dorpsvernieuwing binnen onze gemeente.