Artikel 5
1. De bijstandsnorm of de toeslag wordt lager vastgesteld indien de
alleenstaande, de alleenstaande ouder of de gehuwde lagere
algemene noodzakelijke bestaanskosten heeft, dan waarin de
bijstandsnorm of de toeslag voorziet, als gevolg van de bewoning
van een woning waaraan geen kosten zijn verbonden.
2. De verlaging als bedoeld in het eerste lid bedraagt 18% van het
netto minimumloon.
3. De in het tweede lid bedoelde verlaging vindt bij voorrang plaats
op de toeslag.
Artikel 6
1. In afwijking op artikel 3, wordt de toeslag als bedoeld in artikel
33 van de wet voor een alleenstaande van 21 jaar op nihil
gesteld
2In afwijking op artikel 3wordt de toeslag als boedoeld in
artikel 33 van de wet voor een alleenstaande van 22 jaar gesteld
op 10% van het netto minimumloon.
Artikel 7
1Indien voor de belanghebbende een combinatie van een toeslag
op grond van artikel 3 en een of meer verlagingen op grond van
de artikel 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet meer
dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de
bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.
2. Indien voor de belanghebbende meer dan een verlaging op grond
van de artikelen 4, 5, 6 en 7 geldt, bedraagt de verlaging niet
meer dan 25% van het netto minimumloon ten opzichte van de
bijstandsnorm zoals die is vastgesteld in artikel 30 van de wet.
Hoofdstuk 5: Slotbepalingen
Artikel 8
Verhoging of verlaging van de bijstandsnorm vindt plaats
onverminderd het bepaalde in artikel 13, eerste lid, van de Algemene
bijstandswet
Artikel 9
Burgemeester en wethouders zijn belast met de uitvoering van het
bepaalde in deze verordening.
- 4 -
HMABWRP.01/RAAD/4