- 2 - 2. Voor het verkrijgen van de in het eerste lid bedoelde tegemoetkoming zenden de daar genoemde instanties een maand voor de aanvang van het nieuwe schooljaar bij burgemeester en wethouders een opgave in, vermel dende voor elke school afzonderlijk: a. de naam en de bevoegdheid van de leerkracht (en) die belast worden met de godsdienst- of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs; b. de dagen en uren waarop deze lessen worden gegeven; c. het aantal leerlingen van de groep of groepen, waaraan het gods dienst- dan wel levensbeschouwelijk vormingsonderwijs zal worden gegegeven. 3. De in het tweede lid bedoelde opgave wordt voor de inzending door de directeur van de desbetreffende school voorzien van een ondertekende verklaring, dat, gelet op het bepaalde in de artikelen 4 en 8, voldoende leerlingen aan het godsdienstonderwijs- dan wel levensbeschouwelijk vor mingsonderwijs zullen deelnemen. 4. Het college van burgemeester en wethouders beslist met in achtneming van het door de raad beschikbaar gestelde krediet voor godsdienst- en levens beschouwelijk vormingsonderwijs zo spoedig mogelijkop het ingediende verzoek. Artikel 3. 1. De tegemoetkoming per groep wordt berekend door het bedrag, bedoeld in artikel 2, vierde lid, te delen door het totaal aantal lesuren, waarop godsdienst- en/of levensbeschouwelijk vormingsonderwijs gedurende het komende schooljaar zal worden gegeven. 2. De tijdsduur van een lesuur zal tenminste gelijk zijn aan die welke geldt voor andere vakken waarin aan de school les wordt gegeven. Artikel 4. 1. De in artikel 2 bedoelde tegemoetkoming wordt verleend in de kosten van het geven van godsdienstonderwijs, dan wel levensbeschouwelijk vormings onderwijs aan leerlingen uit de 3 hoogste leerjaren van de openbare ba sisscholen. 2. Geen tegemoetkoming wordt verleend in de kosten van godsdienstonderwijs, dan wel levensbeschouwelijk vormingsonderwijs, gegeven aan groepen, die - ook na combinatie van de drie hoogste leerjaren en/of leerlingen van dezelfde school - uit minder dan 10 leerlingen bestaan. 3. Indien op een school meer dan 30 leerlingen deelnemen aan het godsdienst onderwijs dan wel levensbeschouwelijk vormingsonderwijs kan een tweede groep gevormd worden. 4. Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen toestaan, dat wordt afgeweken van de in artikel 4, lid 1 gestelde eis van de 3 hoogste leerjaren, en lid 2, gestelde minimum-eis van 10 leerlingen. Artikel 5. De belanghebbenden zijn verantwoordelijk voor de inhoud van het godsdienst- dan wel levensbeschouwelijk vormingsonderwijs. LBDMBS.SUB/RAAD/2

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 1995 | | pagina 56