- 2 -
tie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genotheb
bende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is.
Artikel II.
Artikel 2, wordt gelezen als volgt:
Maatstaf van de heffing:
1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de wet
waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde
waarde voor het tijdvak waarbinnen het in artikel 1 bedoelde
kalenderjaar valt.
2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is
vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering
onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak
bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of
krachtens de artikelen 17,18, eerste en derde lid, 19, eerste lid,
onderdelen b en c, 20, tweede lid, en met in achtneming van
artikel 41, zesde lid, van de Wet waardering onroerende zaken.
3. De waardepeildatum is 1 januari 1992, tenzij beroep op artikel
41, zesde lid, van de Wet waardering onroerende zaken leidt tot de
waardepeildatum 1 januari 1995.
Artikel III
Artikel 3, wordt gelezen als volgt:
Belastingobject
Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in
Hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken.
Artikel IV.
Artikel 5 komt te vervallen.
Artikel V.
Artikel 7, wordt gelezen als volgt:
Vri jstellingen:
In afwijking in zoverre van artikel 2 wordt bij het bepalen van de
heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds
is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de
waarde van:
a ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde
cultuurgrond;
b gebouwde eigendommen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit
de in onderdeel a bedoelde cultuurgrond;
c onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare
eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten
van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van
delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning;
d één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet
van de Natuurschoonwet 1928 (Stb. 1989,252) aangewezen landgoed dat
voldoet aan de in artikel 1, derde lid, onderdeel b, van die wet
JBBESL1.0ZB/F/FI/B0ERJ/2