- 3 - Er is reeds een drietal scenario's uitgewerkt voor mogelijke oplos singen. In de vergadering van 18 maart 1997 heeft uw raad de voorkeur uitgesproken voor nieuwbouw van een gemeentehuis aansluitend aan het bestaande raadhuis met als voornaamste motieven de monumentale be tekenis, de uitstraling en de gevoelswaarde van het raadhuis. Om bovengenoemde argumenten in de praktijk maximaal tot uitdrukking te brengen, dient, naar onze mening, het raadhuis weer zo veel moge lijk een functie binnen de totale huisvesting van de gemeentelijke organisatie te krijgen. Hoewel er momenteel nog geen concrete plannen voor de nieuwbouw zijn, zal de situatie ten aanzien van de dienst woningen daardoor ongetwijfeld ingrijpend worden gewijzigd. Te denken valt daarbij aan bijvoorbeeld aanpassingen van de woningen ten be hoeve van een openbare functie of het geheel verwijderen van de wonin gen ten behoeve van een verbinding tussen het nieuwe gemeentehuis en het bestaande raadhuis. Aanwijzing als rijksmonument zou een derge lijke ontwikkeling ernstig kunnen verstoren. Het bezwaar van de familie Kooistra is gericht tegen de aanwijzing van het totale pand tot rijksmonument. Men vreest dat de subsidiemid delen in het geval van restauratie van rijkswege ontoereikend zullen zijn en niet tijdig beschikbaar zullen komen. Men is pertinent gekant tegen het voornemen het interieur van het bedrij fsgedeelte van de boerderij onder de beschermende werking van de Monumentenwet 1988 te laten vallen. Hierdoor zou de mogelijkheid om dit gedeelte meer dienstbaar te maken aan de uitoefening van een moderne veehouderij komen te vervallen. Wij zijn van mening dat, in het algemeen, het geven van een nieuwe functie aan een monument de beste garantie is voor het voortbestaan ervan. Wij hebben dan ook begrip voor de argumentatie van de familie Kooistra ten aanzien van het interieur van het bedrijfsgedeelte en zijn van mening dat genoemd interieur derhalve niet onder de be schermende werking van de Monumentenwet 1988 moet worden gebracht. Aangaande het exterieur zijn wij van mening dat dit, uit het oogpunt van het algemeen belang, wel onder de beschermende werking van ge noemde wet dient te worden gebracht. Wij zijn daarnaast van mening dat, binnen zekere grenzen, beperkte aanpassingen van het exterieur van de boerderij mogelijk blijven, vooral wanneer daardoor de func tie van het monument wordt versterkt. Het bezwaar van de heer Veerman en mevrouw Groenwold heeft voorname lijk te maken met het feit dat de provincie in eerste instantie niet van plan zou zijn geweest een aanbeveling te doen tot plaatsing van het complex Nieuwe Hoek/Leeuwarderweg 4 te Wergea op de lijst van te beschermen objecten. Daarnaast is men van mening dat er al een zekere kwaliteitsgarantie is, aangezien het complex binnen een beschermd dorpsgezicht ligt, terwijl, in het geval van aanwijzing, de waarde van het bezit zou dalen en er een financieel risico voor de eigenaren zou ontstaan. Aangaande deze bezwaren hebben wij contact opgenomen met de provin cie. Hier stelt men zich op het standpunt dat het complex, in zijn totaliteit, monumentale waarde heeft. Niet ieder opstal afzonderlijk. Hierdoor is er wellicht enig misverstand ontstaan. De overige bedenkingen zijn, naar onze mening, van een zodanig alge mene aard dat dit een aanwijzing tot monument niet in de weg behoeft te staan. MSPVOORS.TOE/RAAD/3

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 1997 | | pagina 46