In een viertal situaties wordt in ieder geval geacht sprake te zijn van een gezamenlijke
huishouding. Hebben twee personen in dezelfde woning het hoofdverblijf en doet zich
een dergelijke situatie voor, dan worden zij geacht zonder nadere bewijsvoering en
zonder de mogelijkheid van tegenbewijs een gezamenlijke huishouding te voeren.
Onder punt d. wordt verwezen naar de situatie waarin betrokkenen elders staan
geregistreerd als een gezamenlijke huishouding die naar aard en strekking
overeenkomt met de omschrijving in artikel 1, vierde lid. Bij algemene maatregel van
bestuur wordt vastgesteld welke registraties, en gedurende welk tijdvak, ertoe leiden
dat de betrokkenen, indien zij gezamenlijk gehuisvest zijn, worden geacht een
gezamenlijke huishouding te voeren.
Artikel 2.
Artikel 38 van de Abw schrijft voor dat de verordening vaststelt voor welke
categorieën de bijstandsnorm wordt verlaagd of verhoogd. De categorie-indeling is
gebaseerd op de Abw. De begrippen zijn nader uitgelegd in artikel 1 van de
verordening.
Artikel 3.
Lidl:
Bij de vaststelling van de basisnorm voor de alleenstaande en de alleenstaande ouder
is de wetgever uitgegaan van de veronderstelling, dat betrokkene de bestaanskosten
geheel met een ander kan delen. Indien dit niet het geval is, wordt de basisnorm
verhoogd met een toeslag. In de toelichtende stukken op het wetsvoorstel is hierover
gesteld, dat voor het bepalen van de hoogte van de toeslag alle extra algemeen
noodzakelijke bestaanskosten in aanmerking worden genomen die de alleenstaande of
de alleenstaande ouder heeft ten opzichte van degene die met zijn partner een
gezamenlijke huishouding voert.
Het gaat hierbij niet alleen om woonkosten (in beperkte of uitgebreide zin) maar ook
om alle andere uitgaven waarbij partners een schaalvoordeel hebben omdat zij alle
kosten van huisvesting en huishouding gezamenlijk opbrengen. Bij de relatief hogere
kosten waarmee alleenstaanden in beginsel worden geconfronteerd kan met name
gedacht worden aan duurzame gebruiksgoederen, zoals woninginrichting en
huishoudelijke apparatuur, maar ook aan vaste lasten, zoals abonnementen en kijk-en
luistergeld en diverse andere kosten. De toeslag dient zodanig te zijn dat de
betrokkene daaruit op dezelfde wijze zijn algemene bestaanskosten kan voldoen als
thans het geval is met de volledige landelijk genormeerde algemene bijstand. Bij de
beoordeling of betrokkene inderdaad hogere bestaanskosten heeft, is in voorkomende
gevallen niet bepalend of deze ook feitelijk deze kosten met een ander deelt, maar of
het - gegeven de omstandigheden - redelijk is ervan uit te gaan dat deze kosten
kunnen worden gedeeld. In bijvoorbeeld de situatie dat een hoofdbewoner de woning
met een ander bewoont, zou een ongewenste gebruikersruimte van bijstandsmiddelen
ontstaan als de hoogte van de toeslag ervan afhankelijk is of de medebewoner, hoewel
deze daartoe financieel in staat is, ook feitelijk een bijdrage levert in de woonkosten.
Hiertoe wordt uitdrukkelijk gesproken van het kunnen delen van de kosten. Met deze
omschrijving beoogt het kabinet uitdrukkelijk niet aan te geven dat van de betrokkene
kan worden gevergd dat deze bijvoorbeeld zijn woonsituatie aanpast om zo met een
lagere bi j standsuitkering te kunnen volstaan.
7