Pagina 4
1, van de voorschriften). Voorts is recent door de gemeenteraad op een eerdere aanvraag met vergelijkba
re omstandigheden (Reduzum) eveneens besloten tot afwijzing van het verzoek om medewerking mid
dels het verlenen van vrijstelling. Het thans bestreden besluit ligt derhalve in de lijn van eerdere besluiten
met betrekking tot de vestiging van verkooppunten voor motorbrandstoffen.
De Commissie meent daarom dat bij afweging van het commerciële belang van bezwaarde tegen het
planologisch belang, waarop de gemeenteraad zijn besluit gebaseerd heeft, de raad in redelijkheid tot
weigering van de gevraagde vrijstelling kon komen.
Het laatste argument van bezwaarde, t.w. het ontbreken van een integrale afweging, is in het boven
staande al aan de orde geweest. De Commissie is van oordeel dat deze integrale afweging met name ge
boden is in het kader van de totale problematiek van de beheersing van veiligheidsrisico's dan wel in
concrete situaties, waarin dit soort afwegingen ook concreet zijn te maken. Zij denkt daarbij met name
aan verplaatsingen c.q. saneringen van bestaande bedrijven. Nu dit in dit geval niet aan de orde is en de
gemeenteraad alleen al op grond van planologische belangen van oordeel was dat geen vrijstelling ver
leend zou moeten worden, is de afweging van milieu- en veiligheidsaspecten niet relevant te achten.
feite zou zelfs - zoals de Commissie in het bovenstaande reeds gememoreerd heeft - een dergelijke a.-
weging een extra argument voor weigering van de vrijstelling kunnen opleveren. Dat de gemeenteraad in
dit geval de milieu- en veiligheidsaspecten niet uitdrukkelijk in beeld heeft gebracht en niet in zijn over
wegingen heeft betrokken, acht de Commissie derhalve niet onzorgvuldig.
Tenslotte is de Commissie van oordeel dat het besluit van de gemeenteraad in het raadsvoorstel voor de
vergadering van 19 maart 2002 jo. de brief van 16 april 2002 voldoende is gemotiveerd. De motivering is
deugdelijk, kan het besluit dragen en is kenbaar. Het besluit voldoet daarmede aan de eisen, die op
grond van de artikelen 3:46 en 3:47 Awb aan een besluit gesteld moeten worden.
Nu hiermede voor de Commissie vast staat dat de vrijstelling ex artikel 19 WRO terecht geweigerd is,
blijft de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan aanwezig. De gevraagde bouwvergun
ning diende daarom door Burgemeester en wethouders geweigerd te worden (gebonden beschikking).
Om bovenstaande redenen acht de Commissie het bezwaarschrift ongegrond.
De Commissie adviseert uw raad en uw college om het bezwaarschrift van mevrouw F.A.M. Veenstra-ter
Denge gericht tegen het besluit tot weigering van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de
Ruimtelijke Ordening resp. het besluit tot weigering van een bouwvergunning ongegrond te verklaren.
Advies
Grou, 11 juli 2002
mr. CrtriëToo, voorzitter
mr.n. van den Berg, secretaris
Commissie Beroep- en Bezwaarschriften
van de gemeênte Boarnsterhim