Pagina 3
In hun brief d.d. 06 september 2000, waarvan in het bovenstaande reeds melding is gemaakt bij de be
oordeling van het bezwaarschrift nr. 1, hebben Burgemeester en wethouders het standpunt ingenomen
dat het overwegen van de toepassing van bestuursrechtelijke handhavingsmiddelen tegen de bedrijfsacti
viteiten op de locatie Brittenburg 21 te Aldeboarn niet aan de orde is. Bij brief van 19 september 2000
heeft bezwaarde naar aanleiding van de brief van 06 september 2000 beroep ingesteld bij de Rechtbank
te Leeuwarden. Gelijktijdig heeft hij een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend strekkende
tot het beëindigen van de gedoogsituatie.
De President van de Rechtbank heeft op 01 december 2000 uitgesproken dat hij zich ten aanzien van het
beroep niet bevoegd acht en dat hij het verzoek om een voorlopige voorziening afwijst. De President ba
seert zijn uitspraak met name op zijn oordeel dat de brief van 06 september 2000 in ieder geval niet een
beslissing op bezwaar inzake het gedogen van het bedrijf van de heer Hiemstra betreft. Voor zover de
brief een appellabel besluit met betrekking tot het gedogen inhoudt, dan betreft het volgens de President
een primair besluit, waartegen eerst bezwaar moet worden gemaakt.
De Commissie stelt vast dat enige discussie mogelijk is over de vraag of de brief van 06 september 2000
wel een besluit inzake het gedogen van de bedrijfsactiviteiten inhoudt. Artikel 1:3, lid 1, van de Algeme
ne wet bestuursrecht (Awb) verstaat onder een besluit: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan
inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Dit houdt in dat de beslissing, die genomen wordt,
gericht dient te zijn op rechtsgevolg. Verdedigbaar is de stelling dat de vermelding in de brief van het
standpunt met betrekking tot het gedogen een informatieve verklaring uit eigen beweging is en niet meer
inhoudt dan de herhaling van een eerder reeds ingenomen standpunt. Immers, de aanleiding voor de
brief van 06 september 2000 is de brief van bezwaarde d.d. 21 augustus 2000. In deze brief verzoekt be
zwaarde niet uitdrukkelijk om een beslissing omtrent het gedogen te nemen. Bij deze interpretatie is de
brief van 06 september 2000 van Burgemeester en wethouders geen besluit in de zin van de Awb en
derhalve niet vatbaar voor bezwaar. Aanvankelijk was dit de interpretatie, die Burgemeester en wethou
ders ten overstaan van de President van de Rechtbank hebben aangehouden. In het verweerschrift d.d.
14 september 2001 ten behoeve van de hoorzitting van de Commissie op 24 september 2001 geeft ver
weerder aan van opvatting te zijn veranderd. Aangegeven wordt dat het bezwaar ontvankelijk geacht
wordt. Weliswaar wordt tijdens de hoorzitting in antwoord op een desbetreffende vraag gesteld dat het
bezwaar toch als niet-ontvankelijk beschouwd moet worden, maar de Commissie heeft zich in haar be
oordeling uiteindelijk door het gestelde in het verweerschrift laten leiden.
Zij meent dat de brief van bezwaarde d.d. 21 augustus 2000 gelezen kan worden als een verzoek - zij
het niet uitdrukkelijk - om niet langer te gedogen. Bezwaarde schrijft: "Deze stilte is in strijd met de uit
spraak van de rechter, die een gedogen heeft toegestaan, omdat de rechter er vanuit ging dat op korte
termijn tot besluitvorming van het verzoek zou worden overgegaanMocht ik niets van u verne
men, dan zie ik mij genoodzaakt namens cliënt opnieuw een voorlopige voorziening aan te vragen."
Burgemeester en wethouders hebben in deze zinsneden blijkbaar toch aanleiding gezien een reactie te
geven met betrekking tot de gedoogsituatie (m.a.w. zij hebben dit als een verzoek om heroverweging op
gevat). De Commissie ziet deze reactie als een beslissing dat het tijdsverloop geen aanleiding is geweest
om een ander standpunt ten aanzien van het gedogen te overwegen. Daarmede weigeren Burgemeester
en wethouders een beslissing op het verzoek om heroverweging te nemen. Ingevolge artikel 6:2 Awb
wordt met een besluit gelijk gesteld de schriftelijke weigering een besluit te nemen. Daarmede houdt de
brief van 06 september 2000 een voor bezwaar vatbaar besluit met betrekking tot het gedogen in en is
bezwaarde in de opvatting van de Commissie ontvankelijk te achten. Zij heeft daarbij in haar overwegin
gen betrokken dat bezwaarde in ieder geval bij brief van 18 september 2000 om beëindiging van de ge
doogsituatie heeft verzocht en daarop vervolgens - voor zover de Commissie kan nagaan - geen beslis
sing heeft ontvangen. Hoewel inmiddels door het tijdsverloop de situatie is veranderd, kan de Commissie
zich tenslotte met betrekking tot dit bezwaarschrift voorstellen dat bezwaarde nog enig procesbelang kan
dan wel zal kunnen hebben. Ook in de veranderde omstandigheden ziet de Commissie derhalve geen
aanleiding om tot niet-ontvankelijkheid te adviseren.
advies Oe Vries sept 2001