Pagina 4
Bezwaarde stelt dat de rechtbank op 30 juli 1997 heeft uitgesproken dat sprake is van uitdrukkelijk gedo
gen doch dat dit een beperkte periode betreft en dat de rechtbank er vanuit gaat dat de legalisatieproce-
duré thans met de nodige voortvarendheid zal worden hervat. Bezwaarde schetst vervolgens de gang van
zaken in de daaropvolgende jaren en constateert dat na de behandeling van de ingediende bedenkingen
in het kader van de besluitvorming over de al dan niet verlening van vrijstelling als bedoeld in artikel 19
van de Wet op de Ruimtelijke Ordening ten behoeve van het bouwplan van de heer R.S. Hiemstra niets
meer is vernomen. Uit het behandelde tijdens de vergadering van de raadscommissie Ruimtelijke Orde
ning Volkshuisvesting, Verkeer en Milieu op 13 september 2000 leidt bezwaarde vervolgens af dat lega
lisering van het bedrijf van de heer Hiemstra geen steun in de gemeenteraad zal hebben, zodat het daar
voor nodige voorbereidingsbesluit niet door de raad genomen zal worden. Samengevat komt het bezwaar
er op neer dat bezwaarde van mening is dat het tijdsverloop dusdanig is en de kans op legalisering der
mate klein is dat voorrang aan zijn belang gegeven moet worden. Bezwaarde meent dat onmiddellijk tot
beëindiging van de gedoogsituatie overgegaan moet worden.
De Commissie zou formeel wellicht kunnen volstaan met de constatering dat er sprake is van een fictieve
weigering een besluit te nemen en zich vervolgens kunnen onthouden van een inhoudelijke beoordeling.
Zii meent echter dat zij voldoende informatie tot haar beschikking heeft om een inhoudelijk oordeel te
kunnen geven. Bovendien meent zij dat het in het belang van alle betrokken partijen is dit inhoudelijke
oordeel te geven. Aangezien in de fictieve weigering in dit specifieke geval min of meer tevens besloten
ligt de inhoudelijke weigering tot handhaving, zal zij het bezwaarschrift in het onderstaande beoordelen
als ware een dergelijk besluit tot weigering van het verzoek om handhaving inderdaad genomen. De
Commissie gaat daarbij voorbij aan de jurisprudentie dat een fictieve weigering normaliter niet gelijk ge
steld kan worden met een inhoudelijke weigering. Zij meent dat er in dit specifieke geval geen redenen
zijn om zich tegen deze benadering te verzetten.
De Commissie stelt dan vervolgens vast dat de gevolgde procedure erg lang geduurd heeft, maar dat an
derzijds niet gesteld kan worden dat Burgemeester en wethouders volstrekt passief zijn gebleven. Uit Bij
lage 1 bij het verweerschrift blijkt dat, nadat besloten is legalisatie van het bedrijf van de heer Hiemstra in
overweging te zullen nemen, op 27 november 1997 een verzoek om bouwvergunning in behandeling is
genomen Op 18 november 1998 is de aanvrager verzocht om nadere informatie, waarop op 16 decem
ber 1998 een nieuwe bouwaanvraag is ingediend. Op 29 september 1999 is vervolgens formeel de pro
cedure tot verlening van vrijstelling van het bestemmingsplan gestart door het bieden van gelegenheid tot
het indienen van bedenkingen. Na verkrijging van de benodigde verklaring van geen bezwaar van Gede
puteerde Staten van Fryslân hebben Burgemeester en wethouders op 25 april 2001 (NB. na het indienen
van het bezwaarschrift) uiteindelijk besloten de vrijstelling en bouwvergunning voor het oprichten van
een timmerwerkplaats op het perceel Brittenburg 21 te Aldeboarn te verlenen.
Met bezwaarde is de Commissie van oordeel dat de definitieve besluitvorming met betrekking tot de lega
lisatie van het bedrijf van de heer Hiemstra te lang op zich heeft laten wachten. Niettemin is de conclusie
gerechtvaardigd dat steeds uitzicht op legalisatie heeft bestaan. In die omstandigheden hadden Burge-
meester en wethouders - als zij een dergelijk besluit genomen hadden in plaats van de door de Commis
sie aangenomen fictieve weigering - in redelijkheid kunnen besluiten te weigeren handhavend op te tre
den door een einde te maken aan de gedoogsituatie. Het belang van bezwaarde dat zich in deze fase laat
vertalen in een spoedig beëindigen van de gedoogsituatie weegt niet op tegen de belangen van de heer
R S Hiemstra die door het starten van de zg. artikel 19-procedure mag hopen op legalisatie van de op
dat moment nog illegale situatie en dus door handhavend optreden daartegen (via bestuursdwang of
dwangsom) van de zijde van Burgemeester en wethouders onevenredig in zijn belangen zou zijn ge-
^rhsscl
Dat dit uitzicht uiteindelijk ook geconcretiseerd is door het verlenen van de gevraagde bouwvergunning,
ziet de Commissie als een bevestiging van het vorenstaande. Zij acht op basis van het vorenstaande het
bezwaar ongegrond.