Pagina 7 der van dit bezwaarschrift (t.w. bezwaarschrift nr. 4) staan slechts de juistheid van het besluit tot verlenen van vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO en het besluit tot verlenen van de bouwvergunning te be oordeling. Nadrukkelijk dus niet de vraag of Burgemeester en wethouders tekort geschoten zijn in hun handhavingsplicht. Op de in dit verband door bezwaarde aangevoerde argumenten zal de Commissie daarom niet ingaan. Voor de beoordeling van het bezwaarschrift zijn de volgende bepalingen relevant. Artikel 40, lid 1, Woningwet "Het is verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van Burgemeester en wethouders (bouwvergunning)". Artikel 44 Woningwet "De bouwvergunning mag alleen en moet worden geweigerd, indien: a b c. het bouwwerk in strijd is met een bestemmingsplan of de krachtens zodanig plan gestelde eisen: d'. e Artikel 46, lid 3, Woningwet Een aanvraag om bouwvergunning die slechts kan worden ingewilligd na vrijstelling als bedoeld in de artikelen 15, 17 of 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening wordt geacht mede een verzoek om zodanige vrijstelling in te houden." Het besluit op het verzoek om een bouwvergunning is qua karakter een zg. gebonden beschikking. Dit houdt in dat bij vaststelling van strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan de uitkomst vast staat: de bouwvergunning moet worden geweigerd. Aan een dergelijke weigering kan slechts worden ontkomen, indien de strijdigheid van het bouwplan met het bestemmingsplan weggenomen kan worden middels het verlenen van een vrijstelling. Terecht hebben Burgemeester en wethouders op grond van artikel 46, lid 3, Woningwet de bouwaan- vraag aangemerkt als zijnde mede een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 19 WRO. Aangezien de bouwaanvraag is ingediend op 12 december 1998 dient het verzoek beoordeeld te worden op basis van de toen geldende regelgeving (d.w.z. zoals de WRO en de Woningwet luidden voor de inwerking treding van de wetswijzigingen per 03 april 2000). Burgemeester en wethouders waren toen bevoegd op verzoeken om vrijstelling ex artikel 19 WRO te beslissen. Belangrijke voorwaarde om vrijstelling te kunnen verlenen is dat Gedeputeerde Staten een verklaring van geen bezwaar hebben afgegeven. Aan deze voorwaarde wordt voldaan blijkens de brief van Gedeputeer de Staten van Fryslân d.d. 04 april 2001. Anders dan bezwaarde is de Commissie van oordeel dat tegen het besluit tot verlening van de verklaring van geen bezwaar bij verlening van de vrijstelling geen zelf standig bezwaar mogelijk is. Het besluit wordt immers geacht deel uit te maken van het besluit tot verle ning van de vrijstelling (artikel 19, lid 2, WRO (oud)). Bezwaren tegen de verlening van de verklaring van geen bezwaar moeten uit dien hoofde geacht worden te zijn gericht tegen het besluit tot verlening van de vrijstelling en in dit verband beoordeeld worden. Hetzelfde geldt ten aanzien van de eveneens verleende verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 51, lid 3, van de Woningwet. De Commissie heeft de stellige indruk dat Gedeputeerde staten op een zorgvuldige wijze tot hun besluiten zijn gekomen. Dit onderdeel van het bezwaar acht de Commissie daarom ongegrond. Een andere formele voorwaarde is dat ter plaatse een voorbereidingsbesluit als bedoeld in artikel 21 van de WRO geldt. Een dergelijk voorbereidingsbesluit geldt - zoals reeds aangegeven is bij bezwaarschrift nr. 3 - ingaande 29 november 2000. Aan deze formele voorwaarde wordt dus voldaan. advies De Vries sept 2001

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2002 | | pagina 47