Tabel i Personeelsomvang naar groottekhme'
^meenten*
Tabel i Personeelsomvang naar de groepsindeling volgens sociale- en
centrum indient oren1
1 1
Aantal
Gemiddeld
Standaard
Hoogste en
aantal fte's
deviatie'
laagste
per i,000
waarneming
Inwoners klasse
inwoners
laag hoog
'/5.000
9
7.1 (7.0)
1,8
u?
0
p
5.ÖÔI - 10.000
68
6,6 (6,3)
1,2
4.9 11.3
10.001 - 20.000
165
6,5 (6,3)
1,2
4,0 12,5
20.001 - 50.000
177
7,1(6,8)
1,5
3,0 14,0
sö.ôüi - loaooo
37
8,9 M
1,6
6,3 14,1
100.001 -150,000
13
9,6 (9,6)
2,3
5-8 13.3
150.001 - 250.000
8
11,2 (10,2)
3,4
7,5 17,7
Aantal
Gemiddeld
Standaard
Hoogste en
gemeenten-2
aantal fts's
deviatie'
laagste
per i.ooo
waarneming
Groepsindeling
inwoners
laag hoog
zwakke soc struct, sterke centr
12
11,1 (10,7)
2,7
8,0 17,7
matige soc struct. sterke centr
15
9,7 (9,i)
1,6
6,9 12.9
matige soc struct, redelijke centr
19
9,3 (8.8)
1,8
7,0 14.1
redelijke soc struct, sterke centr
7
8,0 (7,9)
!.5
5.8 10,2
redelijke soc struct, redelijke centr
60
7.6 (7,0)
1,6
4,2 13,8
redelijke soc struct, weinig centr
97
6,9 (6,3)
1,1
4.4 9,9
redelijke soc struct, geen centr
/8
6,9 (6,3)
!.5
3.0 12,5
goede soc struct, redelijke centr
7
6,3 (6,4)
0,4
5,8 6,9
goede soc struct, weinig centr
51
6.4 (6,5)
0,8
5.1 7.8
gcede soc struct, geen centr
131
6,5(6,2)
1,3
4-Ö 14,0
1 Bron: A BP: bewerking dooi het ministerie van BZK. Tussen haakjes cijfers 2001.
2 Exclusief grote 4, artikel 12-gemeenten en waddengemeenten
3 Standaarddeviatie of afwijking: de mate van spreiding van de waarnemingen ten opzichte van het
gemiddelde. Een standaarddeviatie van nul is optimaal en wil zeggen datallewaarnemingen
gelijk zijn aan het gemiddelde. De waarnemingen binnen de grenzen van 1 x standaarddeviatie
vormen 66% van de totale waarnemingen.
Conclusie
Uit de tabellen blijkt dat (nagenoeg) over de gehele linie het gemiddeld aantal fte's licht
is toegenomen. Het beeld over de groepen dat uit de tabellen naar voren komt wijkt
niet af van dat van vorig jaar. Opgemerkt wordt nog wel dat er verschuivingen van
gemeenten tussen de groepen heeft plaatsgevonden en de samenstelling van de
groepen derhalve is gewijzigd. Dit doet zich vooral voor in de groepen op basis van de
sociale- en centrumindicatoren.
Uit tabel 1 blijkt dat in de groottegroepen '5.001 - 10.000', '10.001 - 20.000' en
'20.001 - 50.000' het gemiddeld aantal formatieplaatsen per 1.000 inwoners varieert
tussen de b,5 (vorig jaar 6,3) en 7,1 (vorig jaar 6,8) met een standaarddeviatie van
ongeveer 1,2. Deze drie groepen bevatten 410 van de in totaal 477 gemeenten, die in het
onderzoek zijn betrokken. Van de 58 gemeenten met meer dan 50.000 inwoners
varieert het gemiddeld aantal formatieplaatsen per 1.000 inwoners van 8,9 tot 11,2
(vorig jaar van 8,5 tot 10,2). Dit betekent nog steeds dat naarmate de omvang van
gemeenten toeneemt het gemiddeld aantal formatieplaatsen meer dan proportioneel
stijgt. Ook de kleinste gemeenten (<5.000 inwoners) kennen een hoger aantal fte's per
1.000 inwoners.
Uit tabel 2 blijkt dat gemeenten met een zwakke sociale structuur en een sterke
centrumfunctie gemiddeld (veel) meer formatieplaatsen hebben dan gemeenten met
een goede sociale structuur en geen centrumfunctie. Dit hangt vooral samen met het
feit dat in de groep gemeenten met een zwakke sociale structuur en een sterke