5. De quick scan en andere documenten
In de nu voorliggende notitie is de financiële positie van Boarnsterhim onderzocht aan de
hand van de volgende documenten:
De begrotingen 20012002 en 2003;
- Enkele jaarrekeningen en rapportages van accountants
- De quick scan 2003 van IFLO
- De kengetallen van het Ministerie van Binnenlandse Zaken
- Inzicht prestaties gemeenten (op basis jaarrekeningcijfers 2001Deloitte en Touche,
december 2002.
In samenhang met de scan hebben we de begrotingsgegevens van de afgelopen drie jaren
bestudeerd en gerelateerd aan de kengetallen van het ministerie over die jaren. Daaruit blijkt
dat er sprake is van een consistente lijn over de gehele breedte van de gemeentebegroting.
Afwijkingen in de resultaten van de scan zijn misschien iets meer of minder geworden, maar
het nu voorliggende beeld wordt bevestigd. Het lijkt er dus op dat de specifieke
omstandigheden of bewuste keuzes van onze gemeente al langer geleden zijn ontstaan of
gemaakt.
Bij het rapport 'Inzicht Prestaties Gemeenten' van Deloitte en Touche maken wij de volgende
kanttekening: Het is het enige rapport, dat gebruik maakt van rekeningcijfers. Alle andere
kengetallen zijn gebaseerd op begrotingscijfers. De vergelijkbaarheid is daarom minder.
Bovendien is het rapport slechts eenmalig aan ons aangeboden. Dit neemt niet weg, dat de
afwijkende patronen in deze rapportage ook terugkomen in de kengetallen en de IFLO-
rapportage. Behalve bij de paragraaf Ambtelijke ondersteuning zullen wij daarom geen
gebruik meer maken van de onderhavige rapportage.
Voor de toename of afname van de lasten per functie en cluster zijn over de afgelopen drie
jaren bevredigende verklaringen te geven. In absolute zin (Waar is geïnvesteerd, waar is
sprake van personeelsmutaties, welke relaties zijn er te leggen met het gemeentelijk beleid?)
zijn deze bewegingen goed te volgen. In relatieve zin (Waarom bewegen zich de lasten op
dit niveau, waarom is er sprake van substantiële afwijkingen?) is dit slechts ten dele
mogelijk. En in ieder geval hebben we daarmee nog niet onze positie verklaard t.o.v. de
referentiegemeenten. Ook daar is sprake van krimp en groei en wel in ongeveer gelijke mate
als in onze gemeente.
Nu bestaat de gelegenheid binnen het kader van de takendiscussie de bestuurlijk-politieke
keuzes tegen het licht te houden. Dit geldt zowel voor de uitgaven- als inkomstenclusters.
De reguliere middelen zijn niet voldoende om in de noodzakelijke behoeften te voorzien. Er
is sprake van een aanmerkelijk tekort. Opvallend in de rapportage is de constatering, dat de
gemeente weinig eigen middelen genereert. Althans: voor de algemene uitkering wordt
rekening gehouden met een bepaalde opbrengst aan eigen middelen. De belangrijkste
verklarende factor is, dat er nauwelijks sprake is van opbrengst van beleggingen. De
gemeente wordt in staat geacht een zeker bedrag aan overige eigen middelen te genereren
(OEM). Uitgegaan wordt van 5.4% van de verdeelmaatstaven. Bij ons zou dat neerkomen op
935.000. In werkelijkheid zijn er 376.000 aan inkomsten. Dit is ongeveer 20 per
inwoner. Anders gezegd: het verschil tussen aanname van het gemeentefonds en de
gemeentelijke werkelijkheid is 29. Ook in vergelijking met de referentiegroep scoren we
laag en wijkt Boarnsterhim 44 per inwoner af van het gemiddelde ofwel nog meer dan
hierboven al werd aangegeven. Het is gewenst hier kritisch bij stil te staan, omdat er hierdoor
een structurele cijfermatige verstoring blijft (als we aannemen dat hieraan niets te
veranderen is).
In het recente verleden is een aantal bezittingen van de gemeente vervreemd. Het gaat hier
met name om de aandelen Bouwfonds en Frigem. In de paragraaf 'Financiering zullen we
hier nog nader op in gaan. Alleen de verkoop van de Bouwfondsaandelen heeft tot minder
5