In verband met dit voorbereidingsbesluit heeft het college d.d. 02 mei 2006 tot aanhouding van de
beslissi rig op de bouwaanvraag besloten. Het college is hiertoe verplicht, indien er geen weigeringsgrond
aanwezig i& Formeel heeft het college dit niet vastgesteld. Immers, uit het dossier blijkt dat nog geen
welstandsadvies is gevraagd. De Commissie veronderstelt dan ook dat de toetsing van de bouwaanvraag
beperkt is gebleven tot toetsing aan het bestemmingsplan, omdat het college geen reden had om aan te
nemen dat het bouwplan met één van de andere toetsingsgronden in strijd zou zijn. Deze benadering is
in juridisch opzicht niet zuiver, maar de Commissie kan zich deze gang van zaken in de praktijk wel
voorstellen. Zij neemt daarbij in aanmerking dat deze werkwijze op zichzelf bezwaarmaker niet
benadeeld heeft. Immers, de uitkomst van een volledige toetsing zou alleen verschil maken, indien een
andere weigeringsgrond geconstateerd zou worden, waarop direct tot weigering van de bouwvergunning
besloten had moeten worden.
De Commissie stelt na het voorgaande vast dat het college - uitgaande van het ontbreken van een
weigeringsgrond - verplicht was de beslissing op de aanvraag aan te houden, tenzij het bouwplan niet in
strijd zou zijn met het in voorbereiding zijnde bestemmingsplan (artikel 50, lid 4, van de Ww). De wet
laat in ieder geval geen ruimte voor enige belangenafweging.
Uit de motivering van het besluit van 02 mei 2006 en uit de aanvullende informatie in het verweerschrift
van 07 september 2006 blijkt duidelijk dat in ieder geval niet vast staat dat het bouwplan met het
toekomstige bestemmingsplan in overeenstemming zal zijn. De verwachting wordt zelfs uitgesproken dat
het bouwplan in strijd zal (kunnen) zijn met essentië Ie onderdelen van het toekomstige bestemmingsplan
(beperking permanente bewoning resp. de onmogelijkheid aan- en uitbouwen en vrijstaande
bijgebouwen te plaatsen bij recreatiewoningen). Daarbij wordt venwezen naar het standpunt dat de
provinciale Commissie van overleg in dezen heeft ingenomen.
Jüist omdat het gaat om essentiële onderdelen van het toekomstige bestemmingsplan heeft het college
naar het oordeel van de Commissie verder terecht niet overwogen toepassing te geven aan artikel 50,
leden 5 of 6, van de Ww, die eveneens een mogelijkheid bieden de aanhoudingsplicht te doorbreken in
situaties dat een bouwplan in strijd is met het toekomstige bestemmingsplan.
Samengevat concludeert de Commissie dat het college terecht en op juiste gronden heeft besloten tot
aanhouding van de beslissing op de bouwaanvraag van bezwaarmaker voor het vergroten van de woning
Bongel 18 te Terherne. Het bezwaar is ongegrond.
In het verlengde op deze conclusie merkt de Commissie nog het volgende op.
Zij wijst er allereerst op dat in de brief van 02 mei 2006 ten onrechte niet gewezen isop de mogelijkheid
tegen het besluit tot aanhouding bezwaar in te dienen. Op grond van artikel 3:45 van de Awb is dit wel
verplicht. Verdere consequenties heeft het ontbreken van de bezwaarclausule in dit geval overigens niet.
Verder is tijdens de zitting van de Commissie op 18 september 2006 van de zijde van het college het
standpunt naar voren gebracht dat door het tweede voorbereidingsbesluit - dat op 11 juli 2006 genomen
is na ontvangst van de bouwaanvraag - de aanhouding ook na de afloop van de werkingsduur van het
voorbereidingsbesluit van 13 september 2005 nog zou voortduren (en dat dit door telkens nieuwe
voorbereidingsbesluiten zelfs gecontinueerd zou worden).
De Commissie meent dat het college hiermede blijk geeft van een onjuiste interpretatie van de geldende
regelgeving. Nergens in de wetsgeschiedenis, de theorie of de jurisprudentie heeft de Commissie steun
voor deze opvatting van het college kunnen vinden. De van de zijde van het college hieromtrent gegeven
informatie biedt deze steun evenmin. Hooguit kan vastgesteld worden dat deze informatie een ietwat
gebrekkige weergave van het wettelijke systeem geeft.
Pagina 4
Advies Oostra september 2006