Pagina 11
De termijn waarbinnen een inburgeringsplichtige het inburgeringsexamen moet hebben behaald,
ligt vast in de wet (artikel 7, eerste lid, Wl). In de beschikking hoeft (en kan) van deze termijn al
leen melding worden gemaakt (onderdeel c).
Onderdeel d bepaalt dat in beschikking moet worden vastgelegd in hoeveel termijnen de eigen
bijdrage kan worden betaald en op welke wijze de betaling plaatsvindt (al dan niet op basis van
verrekening met de bijstandsuitkering).
Onderdeel e heeft betrekking op beschikkingen voor oudkomers. Als het college een inburge-
ringsvoorziening vaststelt voor een oudkomer, dan moet het college in de betreffende beschik
king ook de dag opnemen waarop de termijn van handhaving van de inburgeringsplicht van start
gaat (artikel 22, tweede lid, juncto artikel 26 Wl). Binnen vijf jaar nâ deze datum moet de betref
fende oudkomer het inburgeringexamen hebben behaald.
Het ligt voor de hand om deze termijn direct te laten ingaan (en bijvoorbeeld niet te koppelen aan
de datum waarop de inburgeringsvoorziening van start gaat). De precieze datum waarop de in-
burgeringsvoorziening van start gaat, zal niet altijd bekend zijn op het moment dat deze wordt
toegekend. Bovendien past het vaststellen van een datum van aanvang van handhaving van de
inburgeringsplicht, onafhankelijk van het moment waarop met de inburgeringsvoorziening kan
worden begonnen bij het uitgangspunt van de wet dat de betreffende persoon als oudkomer in-
burgeringsplichtig is en in beginsel zelf verantwoordelijk is voor het behalen van het inburgerings
examen.
Artikel 9. De hoogte van de bestuurlijke boetes voor de verschillende overtredingen.
Artikel 35 Wl draagt de gemeenteraad op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete
vast te stellen die voor de verschillende overtredingen kan worden opgelegd. In artikel 34 Wl zijn
voor de verschillende overtredingen de maximumbedragen van de bestuurlijke boete vastgelegd.
De gemeente kan deze boetebedragen in haar verordening overnemen, maar ze kan ook lagere
bedragen vaststellen.
Het college zal bij elke overtreding de bestuurlijke boete moeten afstemmen op de ernst van de
overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Bovendien moet
het college daarbij ook zonodig rekening houden met de omstandigheden waaronder de overtre
ding is gepleegd (artikel 38, tweede lid, Wl). Deze bepaling brengt met zich mee dat het college
bij elke op te leggen bestuurlijke boete moet nagaan welke boete passend is, gelet op de indivi
duele omstandigheden van de betrokken inburgeringsplichtige.
In de uitvoering van een gecombineerde reïntegratie- en inburgeringsvoorziening kan het voorko
men dat dezelfde gedraging (bijvoorbeeld het niet voldoen aan een oproep om te verschijnen en
gegevens te verstrekken) zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete
als voor het verlagen van de uitkering of het opleggen van een boete of maatregel op grond van
een andere socialezekerheidswet of - regeling. Artikel 37 Wl bevat een regeling voor deze sa
menloop. In dit artikel wordt bepaald dat het college in dat geval géén bestuurlijke boete kan op
leggen.
Artikel 10 .Verhoging van de bestuurlijke boete bij herhaling van de overtreding.
Dit artikel biedt het college de mogelijkheid om bij herhaling van de overtreding een hogere boete
op te leggen dan op grond van artikel 9 mogelijk is. De verhoogde boetebedragen ingeval van
herhaling van de overtreding mogen uiteraard niet hoger zijn dan de maximumbedragen die in ar
tikel 34 Wl worden genoemd. Om te kunnen spreken van een herhaling van een overtreding,
moeten de overtredingen binnen 12 maanden plaatsvinden.
Artikel 34, onderdeel d, Wl biedt de mogelijkheid voor gemeenten om de bestuurlijke boete te
verhogen van maximaal 500 naar maximaal 1000 in het geval dat de inburgeringsplichtige bij
herhaling niet voldoet aan de verplichting binnen de gestelde termijn het inburgeringsexamen te
behalen. Dit is geregeld in het derde en vierde lid van artikel 10.
4 03 bijlage Wet inburgering gemeente Boarnsterhim 2007/iajb/11