Ingevolge deze verordening dient een verzoek om planschadevergoeding om advies te worden
voorgelegd âan een Schadebeoordelingscommissie (behoudens in enkele uitzonderingssituaties). De
verordening geeft verder de te volgen procedure voor de behandeling van een verzoek om
planschadevergoeding aan.
De Commissie heeft geconstateerd dat de SchadebeoordqliOgs.commissie met betrekking tot het verzoek
van bezwaarmaker in oktober 2006 advies heeft uitgebracht. Alvorens advies uit te brengen heeft de
Schadebeoordelingscommissie bezwaarmaker op 2-7 april 2006 in de gelegenheid gesteld om het verzoek
om planschadevergoeding nader toe te lichten. Van deze gelegenheid heeft bezwaarmaker ook gebruik
gemaakt. De Schadebeoordelingscommissie heeft aansluitend de situatie ter plaatse opgenomen.
Naar het oordeel van de Commissie is het advies in procedureel opzicht op een zorgvuldige wijze tot
stand gekomen. Aan het bepaalde in artikel 6 van de Procedureverordening.is voldaan (horen; opname ter
plaatse).
Dr Igende vraag, waar de Commissie voor staat, is of het advies van de Schadebeoordelingscommissie
ook .n inhoudelijke zin zorgvuldig is. Van belang daarbij is onder meer of het advies op de juiste feiten
gebaseerd is.
Bezwaarmaker betwist dat het advies op de juiste feiten is gebaseerd, omdat hij meent dat op de dag dat
de Schadebeoordelingscommissie ter plaatse aanwezig was, de bouwplaats door grote hopen modder aan
het zicht werd onttrokken. De Schadebeoordelingscommissie heeft daarom, naar de mening van
bezwaarmaker, geen goed beeld kunnen krijgen van de situatie ter plaatse.
De Commissie benadrukt dienaangaande dat uit de jurisprudentie volgt dat bij de beoordeling van een
verzoek om schadevergoeding in beginsel dient te worden uitgegaan van de maximale
benuttingsmogelijkheden van het oude en het nieuwe planologische regime. De feitelijke situatie is
bij de beoordeling van het verzoek om planschade dus niet van belang. De Commissie wijst in dit
verbapd op de volgende uitspraak.
Het gegeven dat op de dag dat de Schadebeoordelingscommissie de situatie ter plekke heeft beoordeeld,
grote hopen modder aanwezig waren die het zicht op de bouwplaats belemmerden, doet daarom niet ter
zake bij de beoordeling van een verzoek om planschade.
Dit geldt ook voor de woningen die feitelijk zijn gerealiseerd. De Schadebeoordelingscommissie diende
immers niet te beoordelen in hoeverre het feitelijke uitzicht van bezwaarmaker zou wijzigen, maar
diende een vergelijking te maken tussen de planologische situatie zoals die bestond onder het oude
bestemmingsplan, "Dorpsvernieuwingsplan Jirnsum-Kom" en het nieuwe bestemmingsplan
"Dorpsvernieuwingsplan Jirnsum-Kom, wijzigingsplan locatie Bangma". Het argument van bewaarmaker
dat de verkeerde huizen zouden zijn beoordeeld door de Schadebeoordelingscommissie treft daarom
tevens geen doel. Het gaat - nogmaals - niet om de beoordeling van de feitelijke bebouwing maar om de
verandering in de planologische regeling (het bestemmingsplan) die heeft plaatsgevonden.
Pagina 3
f f
ABRvS 7 september 2005, L/N AU2143
Voor de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding dient te worden bezien of sprake is van een
wijziging van het planologisch regime waardoor een belanghebbende in een nadeliger positie is komen te
erkeren, ten gevolge waarvan hij schade lijdt of zal lijden. Hiertoe dienen de beweerdelijk
schadeveroorzakende planologische maatregelen te worden vergeleken met het voordien geldende
planologische regime. Daarbij is niet de feitelijke situatie van belang, doch hetgeen op grond van dat regime
maximaal kon worden gerealiseerd, ongeacht de vraag of verwezenlijking daadwerkelijk heeft
plaatsgevonden.
Advies Stornebrink maart 2007