Open erf en terrein
Bouwwerken vallen niet onder de werking van de brandbeveiligingsverordening,
ook sommige open erven en terreinen vallen niet onder de werking van de
verordening. Op grond van artikel 8, tweede lid, onder b, van de Woningwet zijn
namelijk in de bouwverordening voorschriften opgenomen over de staat en het in
gebruik nemen en gebruiken van open erven en terreinen.
Hiervoor kunnen dus geen eisen worden gesteld op grond van de
brandbeveiligingsverordening.
De begripsomschrijving van erf is overgenomen uit het Besluit omgevingsrecht
(Bor) dat op 1 juli 2010 in werking is getreden. Die omschrijving is afgeleid uit de
jurisprudentie (zie ABRvS 15 september 1997, LJN: AA3601, AB 1998, 5).
Uitgangspunt is dat het gehele perceel bij een hoofdgebouw in beginsel als erf
kan worden aangemerkt. Echter uit de systematiek van een bestemmingsplan of
beheersverordening kan voortvloeien dat bepaalde verder van het hoofdgebouw
af gelegen delen van een perceel niet als erf aangemerkt kunnen worden. Dit zal
in beginsel uitsluitend het geval kunnen zijn bij percelen van een aanzienlijke
omvang, veelal gelegen buiten de bebouwde kom. Bij dergelijke omvangrijke
percelen geven bestemmingsplannen of beheersverordeningen soms regels die
het perceel onderverdeelt in een bouwblok of bestemming, waarbinnen het
hoofdgebouw met bijbehorende aan- en uitbouwen en bijgebouwen gebouwd
kunnen worden en waar een verdere inrichting kan plaatsvinden als buitenruimte
behorende bij het hoofdgebouw.
Onder een terrein wordt verstaan een bij een bouwwerk behorend onbebouwd
perceel, of gedeelte daarvan, niet zijnde een erf. Om als terrein in de zin van de
bouwverordening te kunnen worden aangemerkt, moet dus aan vier voorwaarden
zijn voldaan: 1) het is een perceel grond, 2) dat onbebouwd is, 3) dat bij een
bouwwerk hoort en 4) dat geen erf is.
Gebruiksvergunning voor een inrichting
De brandbeveiligingsverordening kent een gebruiksvergunningenstelsel voor die
situaties die uit een oogpunt van brandveiligheid meer dan gebruikelijke aandacht
nodig hebben. Gezien de onbepaaldheid van de situaties is niet gekozen voor een
meldingsplicht i.p.v. vergunningsplicht, omdat tussen die situaties dan bij
voorbaat onderscheid gemaakt moet worden. Daarnaast staan in de
brandbeveiligingsverordening gebruiksvoorwaarden waaraan altijd moet worden
voldaan.
Voor het stellen van eisen via een vergunning of via de directe werking van de
verordening is het nodig dat de situatie waarop de vergunning of eisen van
toepassing is, is afgebakend: een ruimtelijk begrensde plaats, voor zover die
geen bouwwerk is. Kortheidshalve is gekozen voor een begrip: inrichting.
Het is duidelijk dat voor een zo grote verscheidenheid aan situaties het niet goed
mogelijk is concrete eisen te stellen. Om dezelfde reden is het aanvragen van een
vergunning vormvrij.
Het Gebruiksbesluit geeft richtlijnen voor de te stellen voorwaarden.
Aan een los aangemeerde drijvende hotelboot bijvoorbeeld kunt u dezelfde
brandveiligheidseisen stellen als aan een vast met de wal verbonden drijvende
hotelboot (bouwwerk in de zin van de bouwverordening en de Woningwet).
Wabo
De zo grote verscheidenheid aan situaties die kunnen voorkomen is de reden dat
er voor gekozen is de brandbeveiligingsverordening niet aan te haken aan de Wet
algemene bepalingen omgevingsrecht.