aan de situatie dat alle bestaanskosten gedeeld worden, nl. bij een gezamenlijke
huishouding.
Volledigheidshalve moet hier nog worden opgemerkt dat in de uitzonderlijke situatie dat
de medebewoner over geen enkele vorm van inkomen beschikt (denk aan de niet
rechthebbende partner of inwonende uitgeprocedeerde) verlaging van de toeslag
vanwege medebewoning niet kan worden toegepast. De medebewoner kan dan immers
daadwerkelijk geen bijdrage in de kosten leveren, waardoor er dus ook geen voordeel is
voor de betrokkene (CRvB 4 maart 2003, 00/3534 NABW en 02/3129 NABW).
Artikel 4
Artikel 4 vormt het spiegelbeeld van artikel 3. Waar de norm voor een alleenstaande
(ouder) wordt verhoogd met 10% als een woning gedeeld wordt met een ander, is dit
ook gerealiseerd voor gehuwde jongeren in dezelfde situatie. De jongeren kunnen in dat
geval namelijk ook kosten delen met een ander en daarom is een verlaging op zijn plaats.
Artikel 5
Als aan een woning geen woonkosten verbonden zijn, is sprake van lagere
bestaanskosten dan in andere gevallen. Artikel 32 WIJ opent om die reden de
mogelijkheid om de norm of de toeslag te verlagen. Dat is in artikel 5 gerealiseerd. Het
bepaalde onder leidt ertoe dat de norm of toeslag met 18% wordt verlaagd als de
jongere geen woonlasten betaalt. Dat kan zich voordoen bij krakers, of als de
woonkosten worden betaald door een derde, bijv. de ouders of de ex-partner. Onder
woonkosten wordt in dit verband verstaan de huur of, als de jongere een eigen woning
bewoont, de verschuldigde hypotheekrente en de aan het eigendom verbonden zakelijke
lasten alsmede een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud (CRvB 6
november 2001, nrs. 99/7 en 99/29 NABW).
Wordt de norm of toeslag verlaagd omdat de jongere geen woonlasten heeft en is hij
daarnaast medebewoner, zodat de toeslag ook nog eens op die grond verlaagd wordt,
dan kan dit spoedig als een te ver gaande vorm van verlaging van de uitkering worden
aangemerkt, gelet op het totale effect van de dubbele verlaging (zie CRvB 27 mei 2008,
LJN: 2698). Op grond van het individualiseringsbeginsel zal de verlaging dan beperkt
moeten worden.
Artikel 6
De schoolverlatersverlaging van artikel 33 WIJ is blijkens de toelichting op dat artikel
bedoeld om de schoolverlater gedurende het eerste half jaar niet in een veel betere
financiële positie te brengen als toen hij nog aangewezen was op studiefinanciering of
een tegemoetkoming krachtens de WTOS. Er wordt daarbij geen onderscheid gemaakt
naar een (voormalig) uit- of thuiswonende student. Opmerking verdient nog dat bij
gehuwden die beiden schoolverlater zijn, de verlaging niet verdubbeld wordt. Deze blijft
dan 20%. Wel is denkbaar, dat de periode waarover de verlaging wordt toegepast,
verlengd wordt, als beide partners na elkaar schoolverlater worden.
Wordt naast de schoolverlatersverlaging ook een verlaging toegepast i.v.m.
medebewoning dan kan dit spoedig tot gevolg kan hebben dat de totale verlaging te
groot is en aanpassing behoeft, gelet op het individualiseringsbeginsel. Dat kan afgeleid
worden uit CRvB 12 mei 2009, LJN: BI5349. Als de schoolverlater voor beëindiging van
de studie studiefinanciering WSF2000 ontving naar de norm van uitwonende student,
dan moet de inkomensvoorziening minimaal op die norm worden vastgesteld.
10