zullen zelf het goede voorbeeld geven. Om meters te maken én om innovatie te stimuleren
wordt de energieprestatiecoëfficient voor nieuwe woningen in 2011 aangescherpt naar 0,6 en
in 2015 naar 0,45. Voor de utiliteitsbouw geldt een vergelijkbare aanscherping. Op basis van
vrijwilligheid mogen gemeenten en bedrijven gezamenlijk besluiten bij een
nieuwbouwproject verder te gaan;
2. rijk en gemeenten innovatie voor energiebesparing in de gebouwde omgeving een forse
impuls geven. Hiervoor zal een innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en
renovatie worden opgezet. Hiermee krijgen gemeenten én bedrijven uit de bouwsector kansen
om bij nieuwbouw meer besparingen of duurzaamheid te bereiken, ook in het kader van
bijvoorbeeld een wijkaanpak of het gebruik van restwarmte;
3. bij dit pakket van maatregelen als randvoorwaarden gelden dat er voldoende technieken voor
de markt beschikbaar moeten zijn en dat de toepassing daarvan kostenefficiënt is. Voor
bestaande gebouwen wordt op 1 januari 2008 een energielabel voor gebouwen (utiliteits- en
woningbouw) verplicht op mutatiemomenten. Bij al deze maatregelen is randvoorwaarde, dat
de kwaliteit van het binnenmilieu voldoende gewaarborgd is, en.
4. de gemeenten kunnen omdat zij dicht bij marktpartijen staan, op lokaal niveau partijen bij
elkaar brengen om effectieve acties te organiseren (bijvoorbeeld in het kader van wijkaanpak)
met woningcorporaties, projectontwikkelaars en burgers. Daarnaast kunnen zij op lokaal
niveau afspraken maken met woningcorporaties over energiebesparing bij nieuwbouw en
renovatie. Om meters voor te bereiden zullen gemeenten experimenten stimuleren met het
toepassen van innovatieve technieken bij nieuwbouw en renovatie. Hierbij wordt aangesloten
bij het Innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en renovatie dat het kabinet in
2008 start en bij de initiatieven van het platform energiebesparing gebouwde omgeving
(PEGO). Deze projecten geven een stimulans aan de markt en maken de weg vrij voor
generieke regelgeving op rijksniveau.
Specifiek
Artikel 11
Partijen bevorderen dat:
1gemeenten innovatieve initiatieven in de gebouwde omgeving actief oppakken (PEGO). De
VNG zal de deelname van gemeenten aan deze projecten actief stimuleren bij haar leden door
tenminste 10 woonwijken aan te dragen waar geëxperimenteerd kan worden met innovatieve
energiebesparende maatregelen en/of duurzame energiebronnen. Op basis van de eerste
resultaten van deze tien experimenten zal het Rijk samen met de VNG en de bouwsector
onderzoeken op welke wijze de ervaringen van deze experimenten op grote schaal
geïmplementeerd kunnen worden. Standaardisering en organisatie van de bouwketen worden
hierdoor mogelijk. De resultaten van deze onderzoeken zullen binnen een jaar gereed zijn;.
2. er een innovatieprogramma energiebesparing bij nieuwbouw en renovatie wordt opgezet voor
de uitvoering van veldexperimenten waarin op gebouw- en gebiedsniveau, in goed overleg
tussen betrokken partijen, een hogere energieprestatie zal worden gerealiseerd dan de huidige
energieprestatie-eis in de nieuwbouw. Er zal ook nadrukkelijk aandacht worden besteed aan
maatregelen en instrumenten op gebiedsniveau en de effecten op het binnenmilieu en de
gezondheid. In overleg tussen Rijk, VNG, Klimaatverbond en de bouwsector zal worden
uitgewerkt, hoe de veldexperimenten voor dit innovatieprogramma zullen worden ingevuld
ten aanzien van aantal, omvang en energieprestatie. Tevens zullen Rijk, VNG en de
bouwsector in 2008 een onderzoeksopdracht formuleren over de effecten van de aanscherping
Bij het benoemen van deze getallen is uitgegaan van de energieprestatienormering EPN zoals die op dit moment wordt
toegepast (NEN 5128 2004 inclusief correctieblad C1 2004). Aangezien de norm grondig wordt herzien, gaat het Rijk uit
van een aanscherping van 25% in 2011 en 50% in 2015 ten opzichte van de huidige eis.