5. Toetsingskader Het toetsingskader in de onderhavige casus, waartegen het handelen van voormalig wethouder mevrouw J.B. en van andere bestuurders/bestuursorganen zal worden afgezet, wordt gevormd door de Algemene beginselen van behoorlijk bestuur, de Gemeentewet, de Algemene wet bestuursrecht (Awb), de 'Gedragscode 'Bestuurlijke Integriteit 2002' (vastgesteld d d, 17 september 2002) en de Gedragscode Bestuurlijke Integriteit 2006' (vastgesteld d.d. 14 februari 2006). 5.1 Algemene beginselen van behoorlijk bestuur De beslissingen van een overheidsorgaan worden niet alleen aan de wet en de verschillende beleidsregels en gedragscodes getoetst, maar ook aan algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Zij geven een algemene norm ('ongeschreven recht') waaraan een bepaalde beslissing kan worden getoetst. Deze beginselen zijn overigens deels ook in de wet uitgewerkt, met name in de Awb. De volgende algemene beginselen van behoorlijk bestuur worden onderscheiden: Zorgvuldigheidsbeginsel. De overheid moet een besluit zorgvuldig voorbereiden en nemen: correcte behandeling van de burger, zorgvuldig onderzoek naar de feiten en belangen, procedure goed volgen en deugdelijke besluitvorming (artikel 3:2 Awb); Motiveringsbeginsel. De overheid moet zijn besluiten goed motiveren: de feiten moeten kloppen en de motivering moet logisch en begrijpelijk zijn (artikel 3.46 Awb); Rechtszekerheidsbeginsel. De overheid moet zijn besluiten zó formuleren dat de burger precies weet waar hij aan toe is of wat de overheid van hem verlangt. Bovendien moet de overheid de geldende rechtsregels juist en consequent toepassen; Gelijkheidsbeginsel. De overheid moet gelijke gevallen op gelijke wijze behandelen (artikel 1 Grondwet); Vertrouwensbeginsel. Wie op goede gronden - bijvoorbeeld na een duidelijke toezegging - erop mag vertrouwen dat de overheid een bepaald besluit neemt, heeft daar ook recht op; Verbod van détournement de pouvoir. Een bestuursorgaan mag de hem geattribueerde of gedelegeerde bevoegdheid alleen gebruiken voor het doel waarvoor die bevoegdheid is gegeven (artikel 3:3 Awb); Fair-playbeginsel. De overheid moet zich onpartijdig opstellen bij het nemen van een besluit en moet de noodzakelijke openheid en eerlijkheid in acht nemen (artikel 2:4 Awb); Specialiteitsbeginsel. Een bestuursorgaan mag alleen die belangen behartigen waarvoor de betrokken wet of regeling een grondslag biedt (artikel 3:4 lid 1 Awb); Evenredigheidsbeginsel. De overheid moet ervoor zorgen dat de lasten of nadelige gevolgen van een overheidsbesluit voor een burger niet zwaarder zijn dan het algemeen belang van het besluit (artikel 3:4 lid 2 Awb); Verbod op détournement de procédure. Er mag geen lichtere procedure worden gevolgd om tot een besluit te komen, wanneer daarvoor een met meer waarborgen omklede procedure openstaat. 5.2 Artikel 28 Gemeentewet en artikel 2:4 Awb Zowel de Gemeentewet (artikel 58, geldend voor wethouders, verwijzend naar artikel 28) als de Awb (artikel 2:4) kennen bepalingen die erop toezien dat bij het bestuursorgaan behorende personen niet meebeslissen over een aangelegenheid waar hij/zij een persoonlijk belang bij heeft. Rapportage Gemeente Boarnsterhim 17 november 2011 6

Historisch Centrum Leeuwarden

Boarnsterhim vergaderstukken gemeenteraad | 2011 | | pagina 212