leden. Het vierde lid bepaalt dat er bij de instelling van de onderzoekscommissie wordt
bepaald hoe en op welk moment deze commissie aan de raad rapporteert.
Artikel 3 Voorzitter/plaatsvervangend voorzitter In deze verordening is ervoor gekozen
dat de raad het aan de onderzoekscommissieoverlaat haar voorzitter en plaatsvervangend
voorzitter te benoemen. De voorzitter maakt tevens deel uit van de onderzoekscommissie
en is derhalve niet slechts (technisch) voorzitter.
Artikel 4 Beëindiging van het lidmaatschap In artikel 155a, zesde lid, van de
Gemeentewet is bepaald dat de bevoegdheden en werkzaamheden van een
onderzoekscommissie niet worden geschorst door het aftreden van de raad. Nu de
onderzoekscommissie slechts mag bestaan uit leden van de raad brengt dat met zich mee
dat bij het aantreden van een nieuwe raad de samenstelling van de onderzoekscommissie
wel zal moeten worden aangepast. Indien een individueel lid van de onderzoekscommissie
ophoudt lid te zijn van de raad eindigt derhalve tevens zijn lidmaatschap van eerder
genoemde commissie. Voorts eindigt een lidmaatschap uiteraard bij opheffing van de
onderzoekscommissie en bij het nemen van ontslag. De raad kan tevens, indien dit
wenselijk wordt geacht, de onderzoekscommissie tussentijds opheffen. Daarnaast eindigt
het lidmaatschap indien de onderzoekscommissie besluit een van haar leden te horen.
Artikel 155c, tweede lid, van de Gemeentewet bepaalt namelijk dat een getuige of
deskundige die door de onderzoekscommissie wordt gehoord, niet tevens lid is van de
onderzoekscommissie. Het bepaalde is uiteraard tevens van toepassing op de
plaatsvervangende leden.
Artikel 5 Bevoegdheden van de onderzoekscommissie De onderzoekscommissie heeft op
basis van de bepalingen uit de Gemeentewet reeds een aantal bevoegdheden. Zo bepaalt
artikel 155c, vijfde lid, van de Gemeentewet dat de onderzoekscommissie kan besluiten dat
getuigen uitsluitend worden verhoord na het afleggen van een eed of belofte. In verband
met een gelijke behandeling van de getuigen is in artikel 5, eerste lid, van deze
verordening bepaald dat de onderzoekscommissie hieromtrent een besluit neemt alvorens
de eerste getuige gehoord is. Artikel 155b, eerste lid, Gemeentewet bepaalt de groep van
personen die verplicht zijn mee te werken aan een onderzoek en jegens wie
dwangmiddelen kunnen worden ingezet. Dit laat onverlet de mogelijkheid om personen
buiten deze groep te horen, zij het op vrijwillige basis. Deze personen zijn niet verplicht
om een verklaring onder ede af te leggen. Indien een onderzoekscommissie derhalve
bepaald heeft dat alle getuigen onder ede gehoord worden, zijn deze personen hiervan
uitgezonderd. Naast het horen op vrijwillige basis kan een onderzoekscommissie ook
informele (informatieve) gesprekken voeren met getuigen en deskundigen, bijvoorbeeld om
vast te stellen of horen ter zitting nuttig is. Tenslotte bestaat de mogelijkheid om,
bijvoorbeeld bij gebrek aan deskundigheid, opdrachten uit te besteden aan derden.
Ingevolge artikel 155f Gemeentewet dient het college de door de raad geraamde kosten
voor een onderzoek in een bepaald jaar op te nemen in de ontwerpbegroting. Voorstelbaar
is dat hier tevens een post wordt opgenomen met betrekking tot deze (mogelijke)
inschakeling van externen. Tot het aangaan van eventuele overeenkomsten met derden ter
ondersteuning van de onderzoekscommissie moet het college beslissen. De
onderzoekscommissie kan ingevolge artikel 155a, vijfde lid, Gemeentewet, de haar bij die
wet verleende bevoegdheden uitsluitend uitoefenen indien tenminste drie van haar leden
aanwezig zijn. Met betrekking tot de bevoegdheden die op basis van deze verordening
bestaan is gekozen voor hetzelfde regime, met de volgende uitzondering. Uit praktische