m
c. Breedte 6 meter
d. Bouwhoogte: 4,5 meter boven de waterlijn
10.2 De maximum afmetingen voor een bijgebouw in en aan de rand van de dorpskommen zijn:
a. Oppervlakte: 18 m2 25 m2
b. Bouwhoogte: 3 meter
10.3 Het college kan indien inpasbaar, afwijken van 10.2 lid a tot een oppervlakte van 50 m2. Bij de beoor
deling wordt gekeken naar de ruimtelijke en landschappelijke inpasbaarheid, de kwetsbaarheid van
het gebied, de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid. Waar
nodig kunnen nadere eisen (bijvoorbeeld een landschappelijke inpassing) gesteld worden.
10.4 De maximum afmetingen van een woonark in het open landschap zijn:
b. Lengte: 25 meter
c. Breedte 6 meter
d. Goothoogte: 2,80 meter boven de waterlijn
e. Bouwhoogte: 3 meter boven de waterlijn
10.5 De maximum afmetingen voor een bijgebouw in het open landschap zijn:
a. Oppervlakte: 10 m2 25 m2
b. Bouwhoogte: 3 meter
10.6 Het college kan indien inpasbaar, afwijken van 10.5 lid a tot een oppervlakte van 25 m2. Bij de beoor
deling wordt gekeken naar de ruimtelijke en landschappelijke inpasbaarheid, de kwetsbaarheid van
nodig kunnen nadere eisen (bijvoorbeeld een landschappelijke inpassing) gesteld worden.
10.6 Het college kan, in verband met de voorzieningen als bedoeld in artikel 1 lid 2, ontheffing verlenen
van de lengte en breedte maat tot een maximum van 0,5 meter per gevel mits dat niet leidt over
schrijding van de grens van de waterkavel, genoemd in artikel 11 lid 1 sub k.
10.7 De maximum afmetingen voor een historisch woonschip, gelegen in en aan de rand van de dorpskom
men zijn:
a. Lengte: 26 meter
b. Breedte: 6 meter
c. Hoogte luikenkap: 2,7 meter boven de waterlijn
d. Hoogte stuurhut: 5 meter boven de waterlijn
e. Hoogte opbouw: 0,9 meter boven gangbord (exclusief stuurhut en roef)
Opbouw mag de onderbouw niet domineren
10.8 Om te bepalen of een woonschip gelegen is in en aan de rand van de dorpskommen of in het open
landschap zijn de ligplaatsenkaarten, welke aan deze overeenkomst zijn gekoppeld, overeenkomstig
van toepassing. De situering weergegeven op de ligplaatsenkaarten betreft de situering op het moment
van vaststelling van de verordening permanent bewoonde woonschepen Boarnsterhim 2012.
Artikel 11. Veiligheids- en inrichtingseisen
11.1 Ingeval van verlening van een vergunning op grond van deze verordening, gelden als veiligheids- en in
richtingseisen:
a. Een woonschip wordt uitsluitend afgemeerd aan daartoe bestemde, deugdelijke afmeermiddelen.
b. Een woonschip is lekvrij en waterdicht;
c. Een woonschip waarvan het drijvende deel bestaat uit een stalen casco heeft een scheepswand
met een plaatdikte van minimaal 3,0 millimeter.
d. De opbouw beschikt over voldoende sterkte, stijfheid en stabiliteit, waarvan moet blijken uiteen
berekening, uit te voeren naar analogie van de in het Bouwbesluit gestelde voorschriften.
e. De toegang tot/vluchtweg van het woonschip sluit direct aan op de wal en is tenminste 0,85 meter
breed;
f. De vluchtweg (loopplank, steiger) is zodanig gelegen dat, vanuit het woonschip komend, op de wal
zonder obstakels zowel naar links als naar rechts kan worden gevlucht;
g. Een beweegbaar constructieonderdeel, niet zijnde een nooddeur, bevindt zich in geopende stand
niet boven een loopplank of steiger waarover een vluchtroute voert.
br De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte in het woonschip en een ingang van het
woonschip die aansluit op de loopplank of steiger van waaruit de vluchtroute buiten het woon
schip begint, bedraagt ten hoogste 15 meter. In een besloten ruimte, in de route als hiervoor be
doeld, moet een niet-ioniserende rookmelder, volgens de eisen in MEN 2555, zijn aangebracht, die
is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit, zoals eveneens is aangegeven in de NEN-
norm.
i. De sub h genoemde loopafstand kan maximaal 25 meter zijn als:
Pagina 4
Verordening permanent bewoonde woonschepen Boarnsterhim 2012/4