wordt gekeken naar de ruimtelijke en landschappelijke inpasbaarheid, de kwetsbaarheid van het gebied, de
gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden en de verkeersveiligheid. Waar nodig kunnen nadere ei
sen (bijvoorbeeld een landschappelijke inpassing) gesteia worden. Artikel 10 lid voorziet in een onthef
fingsmogelijkheid voor het overschrijden van de gestelde maten voor voorzieningen, als bedoeld in artikel 1
lid 2 (zoals stoot- en loop- en dakranden, goten en dergelijke).
Artikel 11 Veiligheids- en inrichtingseisen
Ingeval van vergunningverlening op grond van deze verordening gelden er regels ten aanzien van
(brand)veiligheid (vgl. artikel 7 lid 1 sub g) en het college kan (onder andere) in verband daarmee nadere ei
sen stellen (vgl. artikel 5 lid 3). Bij veiligheid valt te denken aan constructie eisen, afmeervoorzieningen maar
ook aan brandveiligheidsregels. Woonschepen zijn door hun veelal houten opbouw immers brandgevoelig.
Voorts zijn dikwijls meerdere woonschepen in eikaars nabijheid afgemeerd, zodat zich tevens het risico van
brandoverslag voordoet. Dit betekent dat de aandacht niet alleen uitgaat naar brandveiligheid aan boord
maar ook naar de brandveiligheid rondom woonschepen. Artikel 11 lid sub a tot en met d bevat algemene vei
ligheids- en constructie-eisen, die op zichzelf weinig toelichting behoeven. Artikel 11 lid 1 sub e tot en met o
betreft brandveiligheidseisen. Het gaat hierbij om ontvluchtingsmogelijkheden, maatregelen ter voorkoming
van brandoverslag en voorzieningen ter beperking van rookontwikkeling en van het ontstaan en voortplanting
van brand. Ook deze eisen spreken goeddeels voor zichzelf. De regels in verband met veilige ontvluchting
hebben betrekking op de toegang tot het woonschip. Het begin van de loopplank of steiger (aan de walzijde)
van het woonschip wordt als toegang aangemerkt. Deze sluit direct aan op de wal, zodat de vluchtweg vanaf
het woonschip ook direct op de wal aansluit. De bedoeling is dat een dergelijke vluchtroute leidt naar een
'veilige plaats', in dit geval het aansluitende terrein. Er wordt van uitgegaan dat personen veilig zijn, zodra
deze in de buitenlucht zijn en direct weg kunnen vluchten van het brandgevaar. Vanaf het aansluitend terrein
kan men vervolgens bijvoorbeeld naar de weg vluchten. Ontvluchting via het water, bijvoorbeeld door middel
van een vluchtboot of door in het water te springen, wordt niet als veilig alternatief voor vluchten via de wal
beschouwd. Verder moet een vluchtroute obstakelvrij zijn. In verband met het tegengaan van brandoverslag
voorziet de verordening in een minimumafstand van 5 meter, die tussen naast of achter elkaar liggende woon
schepen in acht moet worden genomen (sub j). Deze afstand wordt doorgaans beschouwd als voldoende veilig
omdat de stralingswarmte in geval van brand geacht wordt dusdanig laag te zijn, dat brandoverslag niet zal
plaatsvinden binnen 30 minuten na het uitbreken van de brand (weerstand tegen branddoorslag en brandover
slag ofwel WBDBO). Bij de bepaling van de afstand wordt voor wat betreft de wijzen van meten uitgegaan van
de criteria, genoemd in artikel 1.
Artikel 12 Intrekking ligplaatsvergunning
Artikel 12 regelt de gevallen waarin het college tot intrekking van de ligplaatsvergunning kan overgaan. In
trekking van een vergunning is een ver strekkende maatregel. Van de intrekkingsbevoegdheid wordt, behou
dens ingeval van excessen, niet snel gebruik gemaakt. Doorgaans zal eerst worden bezien of met andere
handhavingsmaatregelen (zoals oplegging van een dwangsom, uitoefening van bestuursdwang e.d.) het beoog
de doel kan worden bereikt. Voor het overige betreft het een discretionaire bevoegdheid van het college. De
genoemde criteria zijn helder: er mag geen sprake zijn van een ligplaatsvergunning die op basis van onjuiste
gegevens is verleend of waarvan de in de vergunning genoemde gegevens inmiddels niet meer corresponderen
met de feitelijke situatie. Het college kan gebruik maken van de intrekkingsbevoegdheid als de vergunning
houder daarom vraagt of een woonschip langer dan 26 weken ononderbroken buiten de gemeente ligt, zonder
dat daarvoor toestemming is gegeven. Aangewezen ligplaatsen zijn schaars en de belangstelling daarvoor is
doorgaans groot. Voorkomen moet worden dat een vergunninghouder zonder genoegzame reden 'leegstand'
van zijn ligplaats veroorzaakt, doordat hij met zijn woonschip langdurig elders ligplaats inneemt. Indien daar
toe wel een acceptabele aanleiding bestaat (nieuwbouw, langdurige vakantie of reparatie of bijvoorbeeld
herbouw na een calamiteit) kan de vergunninghouder het college schriftelijk om toestemming voor een lang
duriger niet-gebruik van de aangewezen ligplaats verzoeken. Voor een afwezigheidsperiode van 12 tot 26 we
ken kan worden volstaan met een melding aan het college. Een 'leegstand' korter dan 12 weken valt niet on
der het bereik van deze bepaling.
Tot slot is intrekking mogelijk, met inachtneming van de overgangsbepalingen, indien is of wordt gehandeld
zonder, of in strijd met, een vergunning als bedoeld in artikel 13 (bijvoorbeeld verbouwing van een woonschip
zonder dat de betreffende vergunning is verleend of, ingeval er wel vergunning is verleend, bij de werkzaam
heden in strijd met die vergunning is gehandeld) of het uiterlijk van een woonschip of ligplaats naar het oor
deel van het college in strijd is met de van toepassing zijnde welstandscriteria.
Artikel 13 Repareren, (ver)bouwen, slopen, droogzetten en onderhoud
Pagina 12
Verordening permanent bewoonde woonschepen Boarnsterhim 2012/12