Het aantal verloven A zal zich namelijk niet uitbreiden boven de redelijke behoefte, zooals het zich voorheen ook steeds heeft aangepast aan die behoefte. Dit blijkt onder meer uit het feit, dat het verlovenaantal in den loop der jaren sterker gedaald is dan het aantal vergunningen, hoe wel er toen reeds voor de vergunningen een maximum regeling met uitstervingsbepalingen gold. Per 10.000 inwoners bestonden er gemiddeld ongeveer: in 1906 in 1934 teruggang vergunningen 42 20 52 verloven (A) 39 14 64 Vergelijking met 1934 is ten deze gemotiveerd, omdat het maximum voor verloven A nog ternauwernood wer- kelijken invloed heeft gehad en omdat in 1934 alle tevoren bestaande z.g. „slapende" (d.i. niet uitgeoefende) verloven A verdwenen waren. Ook in de toekomst zal zich deze aanpassing van het aantal verloven A aan de redelijke behoefte voortzetten, hetgeen wetsontduiking voorkomen zal. Bovendien gelden voor dit aantal in ieder geval de grenzen, welke de rijks wetgever nuttig heeft geoordeeld. Overigens kan beperking van het aantal legale verkoop plaatsen niet als een deugdelijk middel tegen misbruik beschouwd worden. Het gebruik van bier (waarvan de verkoop per glas behalve van vergunningen speciaal- van verloven A afhankelijk gemaakt is) wordt bepaald door factoren van cultureelen en economischen aard. Sedert 1906 is het biergebruik per hoofd tot 1934 ge daald met 60 en sedert 1930 tot 1934 met 40 Op dit punt toont Nederland dus een groeiende matigheid, welke rigoureus optreden niet kan motiveeren. Deze conclusie volgt ook uit vergelijking met de overige Europeesche landen, waar bijna overal per hoofd 2 tot 9 maal zooveel wordt geconsumeerd als hier te lande. Een en ander is hiernaast in tabellen weergegeven. Bierverbruik per jaar per hoofd in 1932 liters België 186,6 Tsjecho-Slow. 65,5 Zwitserland 61,8 Duitschland 56,8 Denemarken 56,0 Engeland 54,1 Oostenrijk 46,8 Zweden 45,7 Frankrijk 42,4 Nederland 21,6 Bierverbruik per jaar per hoofd in Nederland jaar liters 1896—1900 U 42,1 1901—1905 U 41,6 1906—1910 U 37,0 1911—1915 0 38,3 1923 26,0 1925 25,2 1929 28,0 1930 27,5 1931 25,3 1932 21,6 1933 18,6 1934 17,02) 0 jaargemiddelde 2) schatting Resumeerende kan dus gezegd worden: le. verlaging van het maximum voor verloven A is overbodig en schept sociale en econo mische gevaren. 2e. handhaving van het wettelijk gestelde maximum is ongevaarlijk, daar voldoende waar borgen tegen misstanden aanwezig zijn. BOND VAN NEDERLANDSCHE BROUWERIJEN: Dr. H. P. HEINEKEN, Voorzitter, Mr. CH. J. F. KARSTEN, Secretaris. AMSTERDAM, Maart 1935.

Historisch Centrum Leeuwarden

Raadsverslagen Idaarderadeel 1935-1983 | 1935 | | pagina 24