4.Voorstel tot vaststelling van een verordening betreffende het toe
kennen van een uitkering en van een pensioen aan gewezen wethouders,
zomede van een pensioen aan hun weduwen en wezen.
No.1270. Aan de gemeenteraad.
Grouw, 22 juni 1957»
Ingevolge de Verordeningregelende de pensionnering van wethou
ders in deze gemeente hebben wethouders en gewezen wethouders, die
de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt, aanspraak op pensioen. Het
jaarlijkse pensioen bedraagt voor elke volle maand, gedurende welke de
betrekking is bekleed, 1/144 deel van de jaarwedde tot een maximum van^
de helft van die wedde. Dit betekent dus, dat na 6 dienstjaren het maxi
mum wordt bereikt.
Bij de wet van 1 augustus 1956, Stbl.455, in werking getreden met
ingang van 1 september 1956, is een nadere regeling getroffen inzake
het toekennen van een uitkering en een pensioen aan gewezen ministers,
staatssecretarissen, leden van gedeputeerde staten en wethouders, alsme
de van een pensioen aan hun weduwen en wezen. Ingevolge deze wet kan de
raad een regeling betreffende deze materie slechts vaststellen met inacht
neming van. verscheidene bij die wet gegeven richtlijnen en moet boven
dien de thans ter zake geldende verordening, voor zover deze gunstiger
aanspraken kent dan de nieuwe wet, met terugwerkende kracht tot 1 sep
tember 1956 aan de hand van die richtlijnen worden herzien.
In tegenstelling met de verordening kent de nieuwe wet een uit
kering ten behoeve van wethouders, die op het tijdstip van hun aftre
ding nog niet de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt. Deze uitkering
zal een duur hebben van maximaal zes jaar en minimaal twee jaar en wordt
met inachtneming van deze grenzen genoten gedurende een periode, gelijk
aan de diensttijd van de belanghebbende als wethouder.
De uitkering bedraagt gedurende het eerste jaar 80%, gedurende
het tweede jaar 65% en vervolgens 50% van de wethouderswedde
Verder wordt volgens de nieuwe richtlijnen de mogelijkheid ge
opend, aan wethouders en gewezen wethouders, die de leeftijd van 65 jaar
hebben bereikt, een eigen pensioen toe te kennen ten bedrage van 3t% van
de wedde voor elk dienstjaar met een maximum van 20 dienstjaren. Het
maximum pensioen kan derhalve nooit moer bedragen dan 20 x 3t% of 70%
van de wedde.
De wet voorziet tevens in de mogelijkheid van toekenning van een
weduwenpensioen ten bedrage.van de helft van het wethouderspensioen,
alsmede van een wezenpensioen ten bedrage van 1/5 van het weduwenpensioen
voor halve wezen en 2/5 van het weduwenpensioen voor volle wezen.
De bestaande verordening verleende aanspraak op een premievrij
pensioen, terwijl volgens de nieuwe richtlijnen 3% van de wedde als
pensioenbijdrage moet worden ingehouden.
Zoals u moge blijken, is een regeling volgers de nieuwe richt
lijnen in het algemeen aanmerkelijk gunstiger dan de bestaande voor
ziening. Laatstgenoemde voorziening vestigt echter ingeval van een
korte diensttijd verdere aanspraken. Immers reeds na 6 dienstjaren kan
een eigen pensioen worden genoten gelijk aan de helft van de jaarwedde,
terwijl onder de werking van een eventuele nieuwe regeling zulks eerst
na ruim 14 jaar het geval zal zijn. In verband hiermede is het noodza
kelijk, de bestaande regeling te vervangen.
De v/et opent echter bij wijze van overgangsmaatregel de mogelijk
heid, dat belanghebbenden zich uitspreken voor het behoud van de aan
-de-