2
De heer Hond erna brengt naar voren, dat er rond de verhoging van
de salarissen der topfunctionarissen veel rumoer is ontstaan en dat
de gemeentebesturen thans zelf hun standpunt moeten bepalen. Spreker
is niet tegen de voorgestelde salarisverbetering, doch het stuit hem
tegen de borst dat niet met de lagere ambtenaren is begonnen. Het is
niet de eerste maal, dat onvoldoende aandacht aan de lagere ambtenaren
wordt geschonken, doch dit is in het verleden ook al eens geschied.
Spreker kant zich tegen de practijk om rangen in te lassen en is van
oordeel, dat voor het gehele personeel een bevredigende regeling
behoort te worden getroffen. Indien op de nu ingeslagen weg wordt voort
gegaan, dan zal er een moment komen, waarop'de .gemeentebesturen zeggen
"Wij doen er niet langer aan mee". Het is volgens spreker goed, dat het
georganiseerd overleg dit tot uitdrukking brengt.
Ook de heer Wartena vindt het betreurenswaardig, dat de 80% ver
houding is losgelaten. Spreker is van oordeel, dat duidelijk moet wor
den uitgesproken, dat hot niet aangaat, om alleen de hogere ambtenaren
te laten profiteren, omdat dan de verhoudingen worden scheefgetrokken.
De voorzitter sluit zich hier bij aan en wijst nog eens op de
taak van de ambtenaren der kleinere gemeenten, die vcelzijdiger is dan
van hun collega's in de grote gemeenten.
De heer Hondema stelt de vraag, of er in dc toekomst voor de la
gere ambtenaren nog iets zal worden gedaan.
De heer Smeets antwoordt, dat dit moeilijk te beoordelen is.
Spreker zet uiteen, dat men aanvankelijk bij de loonvorming heeft geke
ken naar de omstandigheden van bepaalde groepen. Naderhand is men gaan
denken in de richting van een vrijere loonpolitiek, waarbij de zwaarte
van de arbeid en economische factoren een rol zijn gaan spelen. In de
doorwerking voor de overheidsfunctionarissen heeft dit opgeleverd dat
men in de knoop raakte met de top. De onderwijzers en het verplegend
personeel, alsmede de ongeschoolde arbeiders hebben een salarisverbcto-
ring gehad en het is ;niet uitgesloten, dat de volgende maal aan de
functies van het lagere administratieve personeel aandacht zal worden
geschonken. Momenteel is echter niets positiefs bekend. De gemeentelijke
afhankelijkheid van de rijksnormen is groot, doch spreker is van mening,
dat er toch wel ruimte blijft om te discussiëren over de plaatselijke
kanten. Zo zal men in grotere gemeenten iets kunnen doen door een
nieuwe rang in te voegen en het geheld personeel op te trekken.
De heer Vrijburg voegt hieraan nog toe, dat in het centraal over
leg nog gesproken moet worden over bepaalde voorstellen inzake de
Sv middelbare en de lagere ambtenaren. Spreker hoopt, dat dienaangaande
iets bereikt zal worden, doch met zekerheid valt niets te zeggen.
De voorzitter spreekt er zijn voldoening over uit, dat er door de
organisaties naar gestreefd wordt ook voor de lagere ambtenaren iets
te doen.
De secretaris merkt op, dat men zich in meerdere gemeenten heeft
beperkt tot het uitspreken van een afkeurend oordcel over de richtlij -
non van dc minister. Spreker acht dit een negatieve houding. Het nemen
van een principe-besluit, waarbij geconstateerd wordt dat de bestaande
procentuele verhoudingen in acht moeten worden genomen, brengt ons niet
veel verder. Spreker meent, dat het meer aanbeveling verdient, met een
concreet voorstel te komen en wel in die zijfh, dat een wijziging van dc
verordening wordt vastgesteld, waarbij de bestaande 80% verhouding ook
ten aanzien van de nieuwe sccretarisnorm in acht wordt genomen en dat
de lagere rangen in evenredigheid daarmede worden op getrokken.
Uit de verdere discussie blijkt, dat de vergadering zich unaniem
met een wijziging - in deze geest kan verenigen.
De voorzitten doet de toezegging, dat hij een zodanige wijziging
in het college ter sprake zal brengen.
De heer Vrijburg geeft nog rn overweging, de uitbetaling van de
verhogingen der salarissen bij aanvaarding van het voorstel op te
schorten, omdat in afwijking van de richtlijnen van de minister wordt
gehandeld