Moeten de gemeenten nu werkelijk gevoelig zijn voor het argument van de
regering, dat de belastingen zo nodig met f 1090 miljoen omlaag moeten? Als de
regering daarvan zó overtuigd is, waarom manoeuvreert zij de gemeenten dan te
gelijkertijd in een hoek, waarin zij genoodzaakt zijn hun belastingen drastisch
te verhogen? V/at haat het de grote massa van de lager gesalarieerde belasting
betalers, wanneer de verlagingen van het rijk voor een belangrijk deel worden
afgeroomd door verhogingen van de gemeenten?
Ik heb nog geen deskundige op het gebied van belastingen en financiën
ontmoet, die mij kon duidelijk maken, waarom er voor de overspannen arbeids
markt en de betalingsbalans geen gevaren dreigen, wanneer de belastingen met
f 1090 miljoen worden verlaagd, en waarom die gevaren wfel bestaan, wanneer de
uitkeringen van het Rijk aan de gemeenten met f 65 miljoen zouden worden ver
hoogd, zoals een minderheid van de Tweede Kamer heeft voorgesteld. En wanneer
die 65 miljoen in mindering zou zijn gebracht op de voorgenomen belastingver
laging, dan zouden de belastingbetalers daar geen merkbare schade van onder
vinden.
De vierde tendens in het regeringsbeleid, die in de richting wijst van
een gedeeltelijke verschuiving van belastingheffing van Rijk naar gemeenten,
is te vinden in het al enige jaren in behandeling zijnde wetsontwerp tot het
verschaffen van een ruimer eigen belastinggebied aan de gemeenten. V/at deze
verruiming van het gemeentelijk belastinggebied uiteindelijk zal inhouden is
nog niet volledig uit de verf gekomen. Maar op het effect ervan voor dc finan
ciële huishouding van de gemeenten ben ik niet gerust.
De overwegingen, die achter dit wetsontwerp zitten, houden voornamelijk
het volgende in: Wanneer de gemeenten behoefte hebben aan méér geld, dan het
Rijk uit het gemeentefonds bijdraagt, kunnen zij in die behoeften voorzien
door het verhogen van de eigen belastingen. Zij komen daardoor in een wat on
afhankelijker positie ten opzichte van de rijksoverheid te staan. Zij krijgen
een grotere verantwoordelijkheid toebedeeld in het bepalen van hun inkomsten
en in de besteding van hun uitgaven.
Dit is natuurlijk een hele mooie gedachte. Iedere gemeentebestuurder zal
gaarne een grotere zeggenschap over de inkomsten en uitgaven aanvaarden. Ik heb
echter het gevoel, dat dit kleurrijke vooruitzicht straks in de praktijk wel
wat van zijn aantrekkelijkheid zal verliezen. Het in dit verband al direct naar
voren komende ingewikkelde punt, dat in de 900 Nederlandse gemeenten de verschil
len in behoeften, mogelijkheden, middelen, kosten, draagkracht en structuur
zeer uiteenlopen, laat ik nu maar ter zijde. Dezelfde maatregel kan de ene ge
meente rijk en de andere arm maken, speciaal de uitgestrekte, dun bevolkte ge
meenten, met lange wegennetten op een slappe bodem. In dergelijke gemeenten
zijn openbare voorzieningen en gemeentelijke dienstverleningen altijd relatief
duur. Het zijn de onrendabele gebieden in het nationale patroon van het ge
meentelijk bestel.
Het gaat mij thans echter om de politieke hoofdzaak} dat is de verschui
ving in de belastingheffing van rijk naar gemeenten. Ik heb getracht deze ont
wikkeling met een viertal voorbeelden duidelijk te maken.
Zo straks heb ik gezegd, dat ik dit een verontruae ontwikkeling vind.
De oorzaak van mijn verontrusting is, dat de rijksoverheid in «-+aat is haar
belastingen genuanceerd te heffen; een gemeentelijke overheid echtex ^net het
ongenuanceerd doen.
Het rijk gebruikt als heffingsnorm voor zijn belastingen, de hoogte van
het inkomen^jVan de winst en van de omzet. Hoe meer men verdient of hoe meer
men verkoopt, des te meer belasting moet men betalen. Dat is een rechtvaardige,
een genuanceerde maatstaf.
Een gemeentebestuur echter, kan een dergelijke verfijnde belastinghef
fing niet toepassen. Het heeft daarvoor niet de gegevens tot zijn beschikking
over de inkomsten en omzetten van zijn ingezetenen.
- Dientengevolge -