SE
GEMEENTE IDAARDERADEEl
GROüW
Voorstel tot het berusten in een uitspraak
van gedeputeerde staten tot vernietiging
van een ontslagbesluit.
No. 5292. Aan de gemeenteraad.
Grouw, 7 juli 1965*
Zoals u bekend is, is bij uw besluit van 22 december 1964» no. 4 wegens
teruggang van het leerlingental de functie van 8e leerkracht aan de Carel van
Roordaschool voor uitgebreid lager onderwijs te Grouw met ingang van 1 maart
1965 opgeheven en is aan de heer J.Boorsma in verband daarmede ongevraagd eer
vol ontslag verleend.
Bij het nemen van dit besluit is overwogen, dat van de aanwezige leei*-
krachten diegene moest afvloeien, die het geringste aantal ulo-bevoegdheden
bezat en ingeval meerdere onderwijzers in dezelfde omstandigheid verkeerden,
de onderwijzer met het kleinste aantal dienstjaren.
De heer Boorsma is bij gedeputeerde staten tegen dit besluit in beroep
gegaan, waarbij onder meer is aangevoerd, dat aan de school een collega-onder^-
wijzer werkzaam is met een kleiner aantal dienstjaren, die weliswaar in het
bezit is van een ulo-bevoegdheid, doch welke bevoegdheid niet als onmisbaar
kan worden aangemerkt. Appellant heeft voorts gesteld, dat er in verband met
het vorenstaande geen reden was, om af te wijken van de regel, dat de leer
kracht met het minste aantal dienstjaren het eerst voor ontslag in aanmerking
zou moeten worden gebracht.
Bij hun besluit van 29 juni j.l. hebben gedeputeerde staten het bestre
den raadsbesluit vernietigd en bepaald, dat de heer Boorsma in zijn betrekking
dient te worden gehandhaafd.
In hun overwegingen hebben gedeputeerde staten gesteld, dat zij met het
gemeentebestuur van oordeel zijn, dat bij de beoordeling van de vraag, vyelke
onderwijzer in een situatie als de onderhavige voor ontslag in aanmerking dient
te komen, de kwestie van het al dan niet bezitten van de zgn. ulo-bevoegdheden
niet buiten beschouwing kan blijven, omdat er bij een school voor u.l.o. voor
gewaakt moet worden, dat de overblijvende onderwijzers zoveel mogelijk be
voegd zijn om de verschillende vakken van het leerplan te onderwijzen.
Gedeputeerde staten hebben verder gemeend, zich van een uitspraak te
moeten onthouden over de vraag, of door de raad een juiste beslissing is geno
men, omdat inmiddels een omstandigheid naar voren is gekomen, die de noodzaak
tot het geven van ongevraagd ontslag aan êên der leerkrachten heeft doen ver
vallen, aangezien een der aan de school verbonden onderwijzers, t.w. de heer
J.J.Kuiper per 1 september a.s. elders is benoemd, zodat op die datum het aan
tal onderwijzers gelijk zal zijn aan het aantal beschikbare plaatsen.
Op grond van deze nieuwe situatie hebben gedeputeerde staten zich op het
standpunt gesteld, dat de heer Boorsma in zijn betrekking dient te worden ge
handhaafd.
Uit het bovenstaande moge u blijken, dat de beweegredenen, welke tot het
ontslag hebben geleid, door de uitspraak in beroep niet zijn aangetast, doch
dat een nader bekend geworden omstandigheid, waarmede u ten tijde van het
nemen van uw besluit uiteraard geen rekening kon houden, in deze beslissend is
geweest.
- Hoewel -