- 2 -
Naar de mening van spreker dient de raad die invloed in het bestuur te behouden,
ondermeer ook, om te voorkomen, dat het hier niet zo zal gaan als op vele andere
plaatsen, waar een klasse-indeling is ingevoerd. De gewone man wordt hiervan de
dupe. Dankzij de medewerking van het gemeentebestuur is het gelukt tot een bevre
digende exploitatie te komen. Nu de zaak eenmaal goed draait, moeten ook de min
der draagkrachtigen er gebruik van kunnen maken. Spreker voelt niets voor inkrim
ping van het aantal bestuursleden en is daarom tegen het voorstel.
De heer Meester vraagt of het reglementair wel juist is het aantal bestuurs
leden op 8 te stellen. In de regel is dit een oneven aantal; in dit geval zou dit
dus 9 of 7 moeten zijn.
De Voorzitter antwoordt de heer De Boer, dat hij zich afvraagt, wat de bete
kenis is van diens opmerking: nu de zaak eenmaal goed draait, moet de gewone man
ook aan zijn trekken komen. De conclusie, die hieruit te trekken valt, is, dat de
heer De Boer het bestuur straks niet meer vertrouwt met betrekking tot het laag
houden van de tarieven. Spreker gelooft niet, dat de heer De Boer dit heeft be
doeld. Vermoedelijk heeft zijn opmerking een andere strekking en daarom wil spre
ker er niet verder op in gaan.
Tot de heer Meester zegt de voorzitter, dat volgens de Statuten het bestuur
moet bestaan uit ten minste U en ten hoogte 10 leden. Momenteel is het aantal 9.
Burgemeester en wethouders, althans de meerderheid, vinden dit aantal te groot
en wensen geleidelijk inkrimping daarvan tot 7» Door de vacature Menger is het nu
mogelijk het aantal tot 8 terug te brengen. Wellicht had het aantal bestuursleden
nu al tot 7 teruggebracht kunnen worden, wanneer een penningmeester binnen het be
stuur had kunnen worden benoemd.
De heer Moedt is verbaasd over de "verbazing" van de heer De Boer. Hij is van
oordeel, dat de gemeente wel toezicht moet houden op het werk van de Stichting en
dus een vinger in de pap moet hebben. Maar ook weer niet teveel. De gemeente heeft
namelijk al veel invloed, omdat de bestuursleden door de raad worden benoemd en
de begroting en de rekening van de stichting de goedkeuring van de raad behoeven.
Er is dus voldoende waarborg voor gemeentelijke invloed. Indien men deze wenst
uit te breiden, zou men er een gemeentelijke dienst van moeten maken en daarvoor
is spreker niet geporteerd.
De heer De Boer herinnert de heer Moedt aan diens woorden, die hij bij de be
handeling van de begroting van het Recreatieoord heeft uitgesproken. Indien de ove
rige raadsleden eenzelfde houding hadden aangenomen als de heer Moedt, zou dit tot
gevolg hebben gehad, dat het gehele bestuur was afgetreden. Ook spreker heeft toen
een loyale houding jegens het bestuur aangenomen in de kwestie kampwinkel; het ging
bij hem om het behoud van voldoende waarborg voor gemeentelijke invloed en niet om
wantrouwen jegens het bestuur.
De Voorzitter gelooft, dat er vanuit twee verschillende uitgangspunten wordt
gediscussieerd.
De heer Moedt repliceert, dat het onderhavige punt niets te maken heeft met de
begrotingskwestiewaarop de heer De Boer doelt. Spreker heeft uitsluitend op zake
lijke gronden gemeend de begroting te moeten afwijzen.
Wethouder Vledder zegt, dat hij zelf lid geweest is van het bestuur van het
Recreatieoord, dat toen nog uit 9 leden bestond, waarvan 2 raadsleden. Spreker had
niet de indruk, dat het bestuur in die aanvang log was. Bij zijn aftreden is in de
vacature niet voorzien en daarom wil spreker de zetel van het enige in het bestuur
zitting hebbende raadslid handhaven. De invloed van de raad zou anders te gering
worden. Bij de afstoting van de kampwinkel is dit wel gebleken. De burgemeester
maakt wel deel uit van het bestuur als vertegenwoordiger van het gemeentebestuur,
maar de gemeentesecretaris zit daar niet als raadslid of vertegenwoordiger van de
gemeente. Zoals reeds naar voren is gebracht, is dit geen kwestie van wantrouwen,
maar van bestuursbeleid. Het is van groot belang, dat de raadsleden bij de plan
ning inzicht hebben in de zaken betreffende het Recreatieoord.
De Voorzitter gelooft niet, dat de raadsleden, die zitting in het bestuur
hebben of hadden, het gevoel hebben gehad, dat zij daar als raadslid moesten op
treden.
Voor de voorzitter, als vertegenwoordiger van de gemeente, geldt hetzelfde.
Het bestuur is een rustig college, waarin, op een enkele uitzondering na, nimmer
moeilijkheden voorkomen.
De eerste jaren waren financieel gezien moeilijk, waardoor de voorzitter en
de leden van binnen uit de nodige kennis en ervaring hebben opgedaan.
- 3 -