BS2
E£3E
6. Adres D. van Balen te Wartena inzake het aan
leggen van een dam met duiker.
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
No. 2186.
Aan de gemeenteraad.
Grouw, november 1969
Op 1 juli 1961 is aan de heer D. van Balen c.s. te Wartena gevraagd
of hij bereid was, de bij hem in eigendom zijnde percelen grond, kadas
traal bekend gemeente Warrega, sectie B, nrs. 1537, 12^5 en 1686 aan de
gemeente over te dragen op basis van een door de Provinciale Friese Taxa
tiecommissie uit te brengen taxatierapport.
De gemeente had deze gronden, die bestemd waren voor woningbouw,,
nodig3 omdat de voorraad bouwterrein te Wartena uitgeput dreigde to raken.
De hoer Van Balen ging met een taxatie door genoemde commissie ak
koord „zonder zich evenwel te voren daarop vast te leggen.
Toen het rapport verscheen deed de heer Van Balen ons weten, dat de
getaxeerde prijs zijns inziens veel te laag was en daarmede dus niet ak
koord kon gaan
Wij hebben daarop de eigenaar medegedeeld, dat gedeputeerde staten
stellig een hogere prijs/zouden goedkeuren en dat wij mitsdien tot ontei
gening zouden moeten overgaan, wanneer niet alsnog met het taxaticrapport
werd ingestemd, /niet
Op 1 maart 1962 heeft de heer Van Balen hierop gereageerd met de me
dedeling, dat hij het door do gemeente gedane bod onmogelijk kon accepte
ren.
Wij hebben indertijd van het openen van een onteigeningsprocedure af
gezien, mede in verband met het feit, dat inmiddels in het kader van de
ruilverkaveling ten noorden van Wartena wogen waren aangelegd en aan deze
wegen (de Magere Weide) met de bouw van woningen kon worden begonnen. In
aansluiting hierop werd het uitbreidingsplan voor de kern Wartena in dier
voege gewijzigd, dat aan do percelen van de heer Van Balen de bestemming
werd gegeven van "agrarische grond met uitzondering van bebouwing'.
Dit betekende dus, dat een eventuele bouw van woningen op de betrok
ken gronden tot een verdere toekomst werd verschoven.
Op 16 februa.ri 1965 heeft de heer Van Balen ons toestemming gevraagd
voor de aanleg van een dam met duiker en draaihek tussen zijn land en de
Bleek (zie tekening).
Op 10 maart 1965 hebben wij de heer Van Balen medegedeeld, dat bij
ons in principe geen bezwaar bestond tegen het maken van de dam met toebe
horen, onder voorwaarde, dat:
a. hij bereid was de percelen B nrs. 12l5, 1686 en 1537 te zijner tijd aan
de gemeente af te staan tegen een taxatieprijs te bepalen door twee des
kundigen, eventueel door een derde taxateur met bindende uitspraak, inge
val geen overeenstemming tussen de beide taxateurs mocht worden verkre
gen:
b. bij de sub a bedoelde taxatie geen rekening mocht worden gehouden met
de aanwezigheid van de dam.
Aanvankelijk heeft de heer Van Balen hierop niet gereageerd.
Eerst op 25 juni 1968 kwam deze aangelegenheid op verzoek van de heer Van
Balen opnieuw aan de orde in een bespreking tussen ons college en de heer
Van Balen met zijn adviseurs.
Naar aanleiding van dit onderhoud hebben wij op 3 juli 1968 aan de-
heer Ven Balen medegedeeld, dat wij hem wat de taxatie betrof, de keuze
lieten tussen bovenaangehaalde wijze van taxatie en een andere op het tijd
stip van de overname bij de gemeente in zwang zijnde taxatiemethodemaar
dat wij overigens ons aanvankelijk besluit handhaafden.