5EE5:
Voorstel tot het heffen van opcenten op de
hoofdsom van de personele belasting en de
grondbelastingo
GEMEENTE IDAARDERADEEL
GROUW
No. 73U.
Aan de gemeenteraad»
Grow, 2 april 1971»
Op 3C december 1970 is in werking getreden de Wet tot wijziging van de
bepalingen inzake gemeentelijke- en provinciale belastingen»
Tot aanvulling van het gemeentelijk belastinggebied werd reeds geadvi
seerd door de commissie Oud, welke commissie was belast met het uitbrengen van
advies omtrent het herstel van de financiële zelfstandigheid van de gemeenten»
De door deze commissie in 1956 voorgestelde woonplaatsbelasting, gebaseerd op
het inkcmen, kon in de c, i van de regering geen genade vinden. Een in mei 1963
voorgestelde interim-regeling, gebaseerd op de heffing van opcenten op grond
en personele belasting, werd in 1966 weer ingetrokken. Pas in 1968 werd opnieuw
een wetsontwerp ingediend, welk ontwerp, na talloze wijzigingen, thans wet is
geworden.
De wet bevat onder meer voorschriften tot verruiming van het gemeentelijk
belastinggebied, welke verruiming reeds bij het tot stand komen van de Financiële
Verhoudingswet i960 als een noodzakelijkheid werd gezien.
Bij het samenstellen van de wet is er van uitgegaan, dat aan de gemeenten
een belastingcapaciteit dient te worden verleend van zodanige omvang, dat die
capaciteit praktische betekenis zal verkrijgen voor het te voeren beleid.
De Memorie van toelichting vermeldt hierover onder meer:
Slechts langs de weg van de eigen gemeentelijke belastingheffing hebben de in
gezetenen van de gemeente een rechtstreeks financieel belang bij het beleid vrv
de gemeentelijke bestuursorganen. De gemeentebesturen zullen hierin een aansporing
vinden, bij beslissingen omtrent het doen van uitgaven nut en offer nauwgezet tege
elkaar af te wegen» Daarnaast stelt een eigen belastinggebied de gemeenten in de
gelegenheid, zelf oneffenheden in de algemene uitkeringsregelingen op te vangen.
Het gt voor de hand, het toekennen van een aanvullende bijdrage afhankelijk
te stellen van het geheel of gedeeltelijk benutten van de nieuwe heffingsmogelijk
heden. Bij het tot standbrengen van de Financiële Verhoudingswet i960 is ervan
uitgegaan, dat de totale inkomsten uit het gemeentefonds, tezamen met de inkomsten
uit andere bronnen, over het geheel genomen voldoende moeten zijn, om de uitgaven
te dekken. Tot die andere bronnen van inkomsten behoren ook de eigen belastingen.
Bijverdere uitzetting der gemeentelijke uitgaven moet het uitgebreide belasting
gebied zijn functie krijgen bij afweging der belangen door de gemeentebestuurders
en het opvangen van oneffenheden in de algemene uitkeringsregelingen".
"Het ligt, aldus Minister Beernink in de eerste kamer, niet in de be
doeling om van gemeenten, die een aanvullende bijdrage ontvangen, te eisen, dat
zij van de nieuwe belastingcapaciteit een maximaal gebruik maken. Die gemeenten
moeten hun heffingen opvoeren tot een "redelijk" peil. Van geval tot geval zal
worden beoordeeld, hoever de gemeente in redelijkheid kan gaan".
De nieuwe wet geeft, naast een groot aantal bepalingen van belasting
technische aard(heffing en inv cte volgende wijzigingen in het gemeen
telijk belastingstelsel:
I. Het nieuwe gemeentelijke belastinggel ied zal bestaan uit:
a. de onroerend-goed belasting;
b» de baatbelasting in Idaarderadeel niet geheven
c. de hondenbelasting;
d» de belasting op openbare aankondigingen in Idaarderadeel niet geheven
e. de woonforensenbelasting
f» de toeristenbelasting momenteel logeergastenbelasting