Recht op 'wezenpensioen hebben in het algeneen:
a. de minderjarige kinderen van hen, die overlijdt als wethouder;
b. de minderjarige kinderen van hem, die overlijdt als gewezen wethouder;
Het weduwenpensioen bedraagt de helft van het pensioen, waarop de
overleden wethouder aanspraak of uitzicht zou hebben gehad, indien hij op
de dag van zijn overlijden had opgehouden wethouder te zijn of waarop de
overleden gewezen wethouder aanspraak of uitzicht zou hebben gehad, be
houdens een correctie ter aanzien van de weduwe van hen, die als wethouder
overlijdt voor het bereiken van de leeftijd van 65 jaren.
Het wezenpensioen bedraagt in het algemeen voor elk kind, welks moe-
der aan het overlijden van de vader aanspraak op pensioen ontleent, 1/5
van het bedrag van het weduwenpensioen.
Nieuwe regeling
De hierboven genoemde wet van 1 augustus 1956, Stbl. 155» waarop de be
staande regeling steunt, is inmiddels vervangen door de wet vun 10 december
1969, Stbl. 594, welke wet kan worden aangehaald als de "Algemene pensioen
wet politieke ambtsdragers" (Appa).
Evenals bij de ingetrokken wet van 1 augustus 1956, Stbl. 1+55, is de
wetgever er in de Appa van uitgegaan, dat de bepalingen voor de wethouders
een facultatief karakter dienen te dragen, teneinde te voorkomen, dat uit-
kerings- en pensioenverordeningen ook vastgesteld zouden moeten worden in
kleinere gemeenten, waar de ratio voor deze bepalingen meestal niet aanwe
zig is. De jaarwedde der wethouders, gezien de tijd, die voor de vervulling
van het wethouderschap beschikbaar moet worden gesteld, is dan zo gering,
dat een daarvan afgeleid(e) uitkering en pensioen wezenlijke betekenis als
bijdrage in de kosten van levensonderhoud zou missen. Er dient te worden
volstet®nnet het stellen van maxima, ondermeer ten aanzien van de duur en
het bedrag van de uitkering, alsmede van at bedrag van het pensioen, waar
aan de gemeentebesturen zich dienen ts houden, wanneer zij daadwerkelijk
van de hun toegekende bevoegdheid gebruik wensen te maken.
In hun brief van 11 mei 1970m«?rken gedeputeerde staten op, dat, hoewel
zij zich er van bewust zijn, dat de wet de lagere organen niet de verplich
ting oplegt, om een uitkerings- en pensioen, verordening voor gewezen wethou
ders en hun nabestaanden vast te stellen en zij uiteraard niet de bedoeling
hebben, zich in de autonome bevoegdheden der gemeentebesturen te begeven,
zij niettemin menen, aan de colleges van burgemeester en wethouders van de
gemeenten van 6000 en meer inwoners in overweging te moeten geven, zich te
beraden over de vraag of het, mede uit een oogpunt van een uniforme rechts
positie van de wethouders der gemeenten, niet noodzakelijk is, een verorde
ning als bedoeld vast te doen stellen.
Met de concrete situatie van de gemeente voor ogen en gelet op de om
standigheid, dat u zich reeds in 1957 in beginsel hebt uitgesproken over de
wenselijkheid van een verordening betreffende de onderhavige materie, zijn
wij van oordeel, dat de bestaande verordening, die haar rechtskracht be
houdt tot 1 januari 1972, binnen het kader van de Appa door een nieuwe ver
ordening moet worden vervangen.
De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een modeluitkerings- en
pensioenverordening voor de wethouders ontworpen, waarvan een exemplaar
hierbij gaat en dat is afgestemd op de bepalingen van de nieuwe wet.
Met betrekking tot dit model zij het volgende opgemerkt:
Uitkering
Het recht op een uitkering wordt in het model bestendigd, zij het dan dat
enkele beperkende bepalingen zijn opgenomen, omdat de Appa deze beperkingen
ook heeft gesteld ten aanzien van de ministers en staatssecretarissen (zie
art. 1, 2e lid sub a t/m d).
De duur der uitkering komt overeen met die van de bestaande verordening
en bedraagt derhalve tenminste twee en ten hoogste zes jaren.
Het bedrag der uitkering (zie art. 3) is veel gunstiger dan dat van de
bestaande regeling. Niet alleen zijn de percentages gebracht op respectie
velijk 80, 70 en 60, maar zij worden nu afgeleid van de wedde, die de be
langhebbende zou hebben genoten, indien hij wethouder was gebleven. De uit
kering volgt derhalve de salarisherzieningen voor het betrokken ambt, m.a.w.
is, evenals de pensioenen welvaartsvast geworden.